Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:113

Zaaknummer

21-200/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Verweerster heeft zich na een daartoe strekkend verzoek van klaagster teruggetrokken. De klacht over de gang van zaken rondom die terugtrekking is kennelijk ongegrond. Dit geldt ook voor de klachten over de kwaliteit van dienstverlening en de declaraties.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 2 juni 2021 in de zaak 21-200/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 februari 2021 met kenmerk K167 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 24 februari 2021, en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 20.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerster heeft klaagster vanaf (ongeveer) november 2018 bijgestaan als opvolgend advocaat in een BOPZ-zaak.

1.2    Bij beschikking van 29 november 2018 heeft de rechtbank jegens klaagster machtiging verleend tot voortzetting van haar inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis tot 20 december 2018. De rechter heeft in de beschikking onder meer het volgende overwogen:

“(…) De betrokkene heeft kort na aanvang van de zitting de rechter gewraakt. Voor de gang van zaken wordt verwezen naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal. Omdat de uiterlijke beslisdatum van het verzoek heden expireert, heeft de rechter na de zitting zich genoodzaakt gezien het verzoek toe te wijzen. (…)”

Het proces-verbaal van de zitting op 29 november 2018 vormt onderdeel van het klachtdossier.

1.3    Tegen de beschikking van de rechtbank van 29 november 2018 is namens klaagster cassatie ingesteld door mr. L.

1.4    Bij beschikking van 12 december 2018 heeft de wrakingskamer van de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen. Daartoe heeft de wrakingskamer overwogen - kort gezegd - dat wraking van een rechter die de zaak al in volle omvang heeft beslist, niet mogelijk is.

1.5    Bij beschikking van 4 januari 2019 heeft de rechtbank de voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf van klaagster in een psychiatrisch ziekenhuis verleend, uiterlijk tot en met 20 juni 2019.

1.6    Bij beschikking van 1 november 2019 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank van 29 november 2018 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.

1.7    Op 4 december 2019 is de kwestie na verwijzing door de rechtbank mondeling behandeld. Bij die gelegenheid is namens klaagster een verzoek tot schadevergoeding ingediend.

1.8    Bij beschikking van 27 februari 2020 in de terugverwezen zaak heeft de rechtbank jegens klaagster machtiging verleend tot voortzetting van haar inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis tot 20 december 2018. In dezelfde beslissing, althans een beslissing van dezelfde datum, heeft de rechtbank het door verweerster namens klaagster ingediende verzoek tot vergoeding van schade op grond van artikel 35 Wet BOPZ afgewezen.

1.9    Mr. L heeft namens klaagster cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 27 februari 2020 voor zover deze ziet op de machtiging.

1.10    In verband met de 27 februari 2020 door de rechtbank afgewezen schadevergoeding heeft verweerster namens klaagster hoger beroep ingesteld.

1.11    Op 14 mei 2020 heeft verweerster aan klaagster de “verzoeken om schadevergoedingen het cassatieverzoek” toegestuurd en laten weten dat de verzoeken diezelfde dag zijn ingediend.

1.12    Op 25 mei 2020 heeft verweerster aan klaagster een kopie gestuurd van het beroepschrift dat zij bij het gerechtshof heeft ingediend.

1.13    Op (maandag) 20 juli 2020 is in verband met schadevordering namens de Staat het volgende bericht aan verweerster gestuurd:

“Hierbij zend ik u ter kennisneming het verweerschrift inzake uw schadevergoedingsverzoek van [klaagster] dat ik vandaag heb ingediend. Zoals u kunt lezen ben ik met u van mening dat uw cliënte recht heeft op een schadevergoeding ex art. 35 BOPZ. De Staat is bereid uw cliënte een bedrag van maximaal € 425,= te vergoeden . Indien uw cliënte daarmee akkoord is, hoeft wat mij betreft de uitspraak van het gerechtshof niet te worden afgewacht en kunnen partijen onderling een schikking bereiken waarbij het hoger beroep wordt ingetrokken en door de Staat de vergoeding direct aan uw cliënte wordt overgemaakt. Ik ben daarbij bereid tevens mee te denken over een vergoeding van eventuele advocaatkosten (eigen bijdrage toevoeging?) die uw cliënte voor dit hoger beroep heeft moeten maken.

Ik hoor graag of uw cliënte hiervoor open staat, of de uitkomst van het hoger beroep wenst af te wachten.”

1.14    In het klachtdossier bevindt zich een conclusie van het openbaar ministerie in de schadevergoedingszaak van 22 juli 2020.

1.15    Op 24 juli 2020 heeft klaagster onder meer het volgende geschreven aan verweerster:

“Hoe is het mogelijk dat ik de stukken nu pas per mail ontvang, m.n. de conclusie d.d. 13 juli 2020, terwijl er binnen twee weken dient te worden gereageerd? Ik verzoek u via mw. L(…) om uitstel aan te vragen, zodat mijn standpunt ook kan worden meegenomen. Het gaat immers om mij. (…)”

1.16    Op 27 juli 2020 heeft klaagster aan verweerster geschreven:

“Op dit moment kies ik ervoor om nu niet uitvoerig te reageren op uw reactie waarom ik de stukken te laat zou hebben ontvangen, aangezien nu van belang is of er daadwerkelijk geen verweerschrift in cassatie is ingediend zoals dr.mr. l(…) stelt in de conclusie d.d. 13 juli 2020 bij 1.11 op pagina 3 van 6.

Verder blijkt mi uit de reacties van dr. mr. L(…), mr. L.A. B(…), [mr. L], maar ook de rechtbank te Den Haag dat er "fouten" zijn gemaakt, dwz juridisch gezien had er tegen meerdere beschikkingen beroep dan wel cassatie worden ingesteld. Voorts zijn de ingediende stukken onvoldoende gemotiveerd. Ik begrijp niet hoe dit mogelijk is, aangezien ik meermalen heb aangegeven waar voor mij de pijn zit, maar u en [mr. L] hebben ervoor gekozen jullie eigen weg te volgen ...

U zult begrijpen dat hierover niet het laatste is gezegd, maar mijn energie steek ik liever in het puin ruimen en oplossingen zoeken voor de nieuwe juridische problemen, terwijl de oude juridische problemen tot op de dag van heden niet zijn opgelost!

Gaarne verzoek ik u mij op dit mailadres mij uw correspondentie met [mr. L] te doen toekomen. Ik heb namelijk een aantal verzoeken bij u ingediend, maar de correspondentie hieromtrent heb ik niet ontvangen. Ook wens ik het verzoek tot uitstel en de reactie van de Hoge Raad en mijn verzoek om de schadevergoedingszaak door een ander Gerechtshof te doen behandelen per mail te ontvangen.

Ik kan mij niet vinden in het schikkingsvoorstel. Wanneer dient er te worden gereageerd, maw met welke termijnen moet er rekening worden gehouden? Er is totaal geen rekening gehouden met mijn materiële- en immateriële schade en een dagvergoeding van 25 euro is een pure belediging en mr. B(…) moet maar aantonen bij welke richtlijnen zij aansluiting heeft gezocht. Verder wijs ik u op een uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2018, ECLl:NL:RBLIM:2018, 8975 waar een vergoeding van 150 euro per dag is toegewezen. (…)”

1.17    Bij tekstbericht van 28 juli 2020 om 9.22 uur heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) Hierbij deel ik u mede dat u niet meer bepaaldelijk gevolmachtigd bent. Ik wil oa zelf het woord te zitting kunnen voeren.(…)”

1.18    Op 28 juli 2020 om 10.43 uur heeft verweerster het volgende geschreven aan klaagster:

“Naar aanleiding van uw sms-bericht aan mij gericht d.d. 28 juli 2020 waarin u aangeeft dat ik niet meer bepaaldelijk gevolmachtigd ben, bevestig ik hierbij dat ik op uw verzoek niet langer als uw advocaat optreed. Zowel het Gerechtshof en alsook de vertegenwoordiger van de Staat stel ik op de hoogte van het feit dat ik mij terugtrek uit uw zaak betreffende het hoger beroep ter zake het verzoek om schadevergoeding ex art. 35 wet Bopz ( kenmerk (…)). Ook de cassatie advocaat mr. L(…) stel ik hiervan op de hoogte. Voor de goede orde wijs ik u erop dat er een schikkingsvoorstel is gedaan door de Staat waarop nog niet door mij is gereageerd. Omdat ik niet meer voor u optreedt kan ik daar niet meer op reageren. De officiële stukken zoals de oproep voor de zitting zullen worden toegezonden naar het adres waarop u ingeschreven staat. U bent ervan op de hoogte dat u zich kunt wenden tot het juridisch loket indien u bijstand wenst van een andere advocaat (0900-8020). Ik hoop dat de procedure naar tevredenheid verloopt en wens u alle succes toe.”

1.19    Op (dinsdag) 28 juli 2020 om 10.53 uur heeft verweerster op het hiervoor in 1.13 weergegeven bericht gereageerd en laten weten dat zij niet langer als advocaat / gevolmachtigde van klaagster optreedt en dat zij daarom niet op het schikkingsvoorstel kan reageren. De Staat heeft dezelfde dag verzocht om de contactgegevens van de opvolgend advocaat van klaagster. Verweerster heeft daarop de contactgegevens van klaagster aan de Staat verstrekt, omdat er geen opvolgend advocaat bekend was.

1.20    Op 28 juli 2020 om 12.31 uur heeft mr. L verweerster bericht over een in de schadevergoedingszaak verleend uitstel. Om 12.45 uur heeft verweerster het bericht van mr. L doorgestuurd naar klaagster. 

1.21    Op 29 juli 2020 heeft klaagster het volgende aan verweerster geschreven:

“Hierbij verzoek ik om een reactie op onderstaande mail, inzage in mijn dossier en een kopie van dit dossier. Ook deel ik u mede dat ik bezwaar maak tegen het feit dat ik aan u 484,- euro heb moeten betalen voor uw werkzaamheden. Derhalve wens ik een toelichting op de werkzaamheden welke u in mijn dossier zou hebben verricht en verzoek ik u om nogmaals naar de rekening te kijken.

Bovendien wil ik weten welke termijnen er mbt de hoger beroepzaak gelden en of er daadwerkelijk geen verweerschrift is ingediend. Wanneer moet er op het schikkingsvoorstel worden gereageerd?”

1.22    Op 30 juli 2020 om 9.05 heeft verweerster het volgende geschreven aan klaagster:

“Bijgaand treft u aan de conclusie van de advocaat-generaal (…) op het verzoek tot schadevergoeding. Mijn voorschotnota ad.€ 484,- kunt u beschouwen als einddeclaratie. Van alle processtukken en correspondentie ontving u een afschrift. Van de termijn in de cassatiezaak bent u reeds op de hoogte te weten tot 10 augustus 2020. In het hoger beroep betreffende het verzoek schadevergoeding ex art. 35 Bopz is tot op heden geen termijn of zittingsdatum bekend. Ter zake het schikkingsvoorstel is het e-mailadres van mevrouw B(…): (…) Indien een opvolgend advocaat bekend is verneem graag zijn of haar contactgegevens. Uw dossier wordt hiermee gesloten en voor een periode van 5 jaar gearchiveerd.”

Bij het bericht heeft verweerster een specificatie gevoegd van haar uren in de zaak [klaagster] / HB Schadevergoeding.

1.23    Op 30 juli 2020 heeft klaagster het volgende geschreven aan verweerster:

“Ook dit stuk heeft u mij niet tijdig doen toekomen. Verder heb ik niet alle stukken en al helemaal geen correspondentie met [mr. L] en het verzoek om mijn zaak door een andere Gerechtshof te doen behandelen ontvangen. Ik verwijs hiervoor naar uw eerdere mail, waaruit blijkt dat ik niet alle stukken heb ontvangen. Bovendien verzoek ik nogmaals om inzage in mijn dossier en een afschrift van mijn dossier. Mi heb ik hier wettelijk recht op evenals een specificatie van uw einddeclaratie!

U heeft zelf besloten om uw werkzaamheden neer te leggen dus ligt het op uw weg om een andere advocaat te zoeken.”

1.24    Op 31 juli 2020 heeft verweerster het volgende geschreven aan klaagster:

“(…) In reactie op uw e-mail d.d. 30 juli bericht ik u hierbij nogmaals dat ik mij onttrokken heb aan uw zaak op uw verzoek. U hebt mij immers medegedeeld dat ik niet meer bepaaldelijk gevolmachtigd ben. Daarmee is niet alleen de vertrouwensbasis aan onze samenwerking komen te vervallen maar staat het mij zelfs niet vrij om handelingen voor u te verrichten. Als ik niet meer als uw bepaaldelijk gevolmachtigde kan optreden kan ik dat ook niet meer als uw advocaat. Het gevolg daarvan is dat uzelf op zoek dient te gaan naar een andere advocaat en dat u zelf het woord zult moeten voeren ter zitting. Dat laatste is ook uw wens. Indien u bijstand van een advocaat wenst verwijs ik u nogmaals naar het Juridisch-loket. Omdat u zich op het standpunt stelt dat ik een nieuwe advocaat voor u dien te zoeken heb ik contact opgenomen met de Haagse Orde van advocaten met het verzoek om een advocaat voor u aan te wijzen. De Orde deelt uw standpunt niet en heeft laten weten dat het aan u is om op zoek te gaan naar een andere advocaat. Alleen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden is het als er aan een aantal voorwaarden is voldaan mogelijk een advocaat aan te wijzen. Dat is in de zaak waarin ik u bijstond niet het geval. Met betrekking tot de voorwaarden verwijs ik u naar de website:(…). Een van de voorwaarden is dat u zal moeten aantonen dat u voldoende moeite hebt gedaan om zelf een advocaat te vinden.

U verzocht een specificatie van mijn werkzaamheden. Bijgaand treft u mijn urenspecificatie aan.”

1.25    Op 18 augustus 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft haar werkzaamheden neergelegd, nadat klaagster haar had laten weten tijdens de procedures bij het gerechtshof en de Hoge Raad het woord te willen voeren zonder voor klaagster een andere advocaat in te schakelen.

b)    Verweerster heeft meermalen stukken van de wederpartij te laat aan klaagster gezonden.

c)    Verweerster was slecht bereikbaar.

d)    Verweerster kwam haar afspraken niet na.

e)    Verweerster heeft de zaak niet goed aangepakt.

f)    Verweerster heeft zonder klaagster te informeren en zonder de haar toestemming het e-mailadres van klaagster aan een derde gegeven.

g)    Verweerster weigert klaagster inzage in het dossier te geven en kopie daarvan toe te zenden.

h)    Verweerster heeft klaagster kosten in rekening gebracht voor haar contact met de orde van advocaten.

i)    Verweerster heeft klaagster een declaratie gezonden en klaagster is het met de hoogte daarvan niet eens.

2.2    De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter is van oordeel dat verweerster, na ontvangst van de mededeling van klaagster dat zij niet meer bepaaldelijk gevolmachtigd was, de belangen van klaagster niet meer verder kon en mocht behartigen. Het is niet aan de advocaat die zich op verzoek van de cliënt onttrekt om voor de cliënt een opvolgend advocaat in te schakelen.

4.2    De voorzitter heeft geen grond om aan te nemen dat verweerster rondom haar onttrekking onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat zij klaagster heeft gewezen op de mogelijkheid om een andere advocaat te vinden via het juridisch loket, dat klaagster in cassatie werd bijgestaan door mr. L en dat procesvertegenwoordiging in de procedure bij het gerechtshof niet verplicht is. Er was in de procedure bij het gerechtshof geen zittingsdatum bekend; de wederpartij had verzocht om de uitkomst van de cassatieprocedure af te wachten. Er was dus geen sprake van tijdsdruk die maakte dat van verweerster meer inspanningen konden worden verwacht rondom de opvolging van haar rechtsbijstand aan klaagster. Verweerster heeft daarnaast contact gezocht met de Orde van Advocaten om voor klaagster te informeren of er een advocaat voor haar gezocht kon worden. Klaagster is door de situatie die zij zelf in gang heeft gezet dus niet onnodig of onevenredig in haar belangen geschaad. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.3    Verweerster heeft betwist dat klaagster stukken telkens te laat ontving.

4.4    De voorzitter begrijpt op grond van de stukken in het dossier dat klaagster op (of omstreeks) 24 juli 2020 van verweerster een afschrift ontving van een conclusie van 13 juli 2020 in de cassatiezaak. De termijn om op het stuk te kunnen reageren bedroeg, zo begrijpt de voorzitter, aanvankelijk twee weken vanaf 13 juli 2020. Klaagster heeft de conclusie dus wat laat ontvangen, maar de voorzitter kan op grond van het dossier en over en weer gestelde niet vaststellen dat dit aan verweerster verwijtbaar is. Het was immers mr. L die in cassatie de belangen van klaagster vertegenwoordigde en het is mogelijk dat (een deel van) de vertraging bij mr. L is ontstaan. Daar komt nog bij dat volgens het onweersproken verweer uitstel is verleend voor een reactie tot 10 augustus 2020. De voorzitter komt tot de slotsom dat klaagster op dit punt niet in haar belangen is geschaad en dat klachtonderdeel b in zoverre kennelijk ongegrond is.

4.5    Op (vrijdag) 30 juli 2020 heeft verweerster klaagster “de conclusie van de advocaat-generaal” op het verzoek tot schadevergoeding toegestuurd. De voorzitter gaat ervan uit dat het gaat om de conclusie van (woensdag) 22 juli 2020. In aanmerking genomen dat er waarschijnlijk enkele werkdagen zijn verstreken voordat verweerster de conclusie ontving en dat verweerster zich op verzoek van klaagster moest onttrekken aan de zaak op 28 juli 2020 is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een onevenredige vertraging. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat klaagster door het verstrijken van negen dagen tussen de datum van de conclusie en de ontvangst ervan in haar belangen is geschaad. Klachtonderdeel b is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

4.6    De voorzitter voegt nog toe dat uit het dossier en het door klaagster gestelde niet is gebleken van andere momenten waarop verweerster onvoldoende voortvarend stukken heeft verstrekt.

Klachtonderdeel c)

4.7    Klaagster heeft gesteld dat ze verweerster meermalen heeft gebeld, maar dat verweerster niet reageerde op haar berichten. Als klaagster verweerster al te spreken kreeg, dan was verweerster kortaf en zij had geen tijd. Verweerster belde ook niet terug. Klaagster heeft nooit onnodig contact opgenomen met verweerster

4.8    Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster veelvuldig telefonisch contact heeft gezocht met haar kantoor en dat klaagster enerzijds een luisterend oor wilde en anderzijds bijstand bij klachten of aangiftes tegen hulpverleners en behandelaren.

4.9    Uit het over en weer gestelde blijkt van een verschillende opvatting over de mate waarin klaagster een beroep kon doen op verweerster. In zijn algemeenheid geldt dat een advocaat de cliënt te woord moet staan over lopende zaken. Een advocaat hoeft niet zonder meer een luisterend oor te bieden voor de cliënt in andere kwesties.

4.10    Het is de voorzitter op grond van het dossier niet gebleken dat verweerster door klaagster niet altijd te woord te staan jegens klaagster is tekortgeschoten in de behandeling van haar zaken. Klachtonderdeel c is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.11    Volgens klaagster heeft verweerster heeft het verzoek tot verwijzing naar een ander gerechtshof niet ingediend bij het gerechtshof Den Haag.

4.12    Verweerster heeft aangevoerd dat het kan zijn dat zij dit verzoek in de veelheid van verzoeken van klaagster over het hoofd heeft gezien. Volgens verweerster staat het klaagster vrij om een verzoek tot verwijzing naar een ander gerechtshof in te dienen.

4.13    Op grond van het klachtdossier kan de voorzitter niet vaststellen wanneer en op welke wijze klaagster haar wens tot verwijzing onder de aandacht van verweerster heeft gebracht. Het valt daarom niet vast te stellen of verweerster had moeten responderen op deze wens van klaagster. De voorzitter stelt vast dat dit verzoek van klaagster in elk geval op 27 juli 2020 aan de orde is geweest. Omdat verweerster enkele dagen later op verzoek van klaagster haar bijstand moest staken, heeft verweerster niets meer kunnen doen met het verzoek tot verwijzing.

4.14    In aanmerking genomen dat klaagster het verzoek ook na juli 2020 nog kon (laten) voorleggen aan het gerechtshof, komt de voorzitter tot het oordeel dat klaagster op dit punt niet in haar belangen is geschaad en dat klachtonderdeel d kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel e)

4.15    Klaagster heeft gesteld dat verweerster de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de beslissing van de wrakingskamer niet heeft besproken. Evenmin heeft zij de mogelijkheid om te ageren tegen de beschikking van 4 januari 2019 besproken.

4.16    Verweerster heeft terecht aangevoerd dat tegen een beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel openstaat. Klachtonderdeel e is in zoverre kennelijk ongegrond.

4.17    Verweerster heeft verder onweersproken aangevoerd dat klaagster haar geen opdracht heeft gegeven om te ageren tegen de beschikking van 4 januari 2019, nog daargelaten dat het verweerster niet duidelijk is op welke grond zij had moeten ageren.

4.18    Het verweer in aanmerking genomen heeft klaagster haar klacht ten aanzien van de beschikking van 4 januari 2019 onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel e is ook in zoverre kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.19    Verweerster heeft aangevoerd dat klaagster geen andere advocaat had en dat zij om klaagster niet te kort te doen geen andere mogelijkheid had dan de contactgegevens van klaagster aan de Staat te verstrekken in verband met het schikkingsvoorstel dat verweerster kort voor haar onttrekking had ontvangen.

4.20    De voorzitter is van oordeel dat het de onttrekking van verweerster in het belang van klaagster was dat de Staat met haar kon communiceren over de zaak en het schikkingsvoorstel. De voorzitter neemt verder in aanmerking dat ervan kan worden uitgegaan dat de Staat zorgvuldig met de contactgegevens van klaagster zou omgaan. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g)

4.21    Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat klaagster van stukken in het dossier telkens een afschrift ontving. Dit betekent volgens verweerster dat klaagster in het bezit is van het hele dossier.

4.22    Gelet op dit verweer heeft klaagster haar stelling dat verweerster weigert om een kopie van het dossier te verstrekken onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel g is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h)

4.23    Verweerster heeft betwist dat zij haar contact met de Orde van Advocaten in rekening heeft gebracht bij klaagster.

4.24    De raad stelt vast dat op de urenspecificatie die verweerster aan klaagster heeft verstrekt een telefoongesprek van 6 minuten met de Orde van Advocaten is vermeld. Uit de urenspecificatie blijkt achter ook dat verweerster ongeveer negen uur aan de zaak van klaagster heeft besteed, terwijl zij een bedrag van slechts € 484,- in rekening heeft gebracht.

4.25    De voorzitter kan gelet op dit alles niet vaststellen dat verweerster onterecht uren in rekening heeft gebracht. Klachtonderdeel h is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel i)

4.26    Verweerster heeft aangevoerd dat zij klaagster op betalende basis bijstond, omdat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking kwam. Verweerster heeft niet meer in rekening gebracht dan de voorschotnota van € 484,-. Het is verweerster verder niet duidelijk waarop de bezwaren van klaagster zien.

4.27    De voorzitter overweegt dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet oordeelt over declaratiegeschillen. De tuchtrechter moet echter wel beoordelen of excessief is gedeclareerd. De voorzitter heeft op grond van de informatie uit het klachtdossier geen grond om aan te nemen dat excessief is gedeclareerd. Klachtonderdeel i is kennelijk ongegrond. 

Slotsom

4.28    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2021.