Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-06-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:116

Zaaknummer

21-218/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk vanwege ontbreken machtiging en omdat aan klager geen klachtrecht toekomt. Voor het overige kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 juni 2021 in de zaak 21-218/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

en

klaagster

gemachtigde: [klager]

 

over:

 

verweerder

gemachtigde: mr. A.C. van der Bent

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 3 maart 2021 met kenmerk K067 2020 ar/ab, door de raad ontvangen op 3 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 12 (procedureel).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft werkzaamheden verricht in opdracht van R B.V., K B.V. en K Holding B.V. (hierna: de vennootschappen). De werkzaamheden werden feitelijk (voornamelijk) uitgevoerd door klager. In verband met die werkzaamheden heeft klaagster in de periode 2012 tot en met 2014 bedragen gefactureerd, welke facturen steeds zijn voldaan.

1.2    Tussen klagers en de vennootschappen is vervolgens een geschil ontstaan over hetgeen door klagers in rekening is gebracht.

1.3    Begin september 2015 heeft R BV conservatoir beslag laten leggen ten laste van klager op onroerende zaken in H en R.

1.4    Op 17 september 2015 is klager door de vennootschappen gedagvaard in verband met – kort gezegd – het geschil over de hiervoor genoemde facturen. Verweerder heeft de dagvaarding opgesteld en de vennootschappen bijgestaan in de procedure. Dit heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 september 2017, waarbij de vorderingen van de vennootschapen zijn afgewezen.

1.5    Klager is een kort geding gestart tegen R B.V. in verband met het onder 1.3 genoemde conservatoir beslag. Verweerder heeft R B.V. in deze procedure bijgestaan. Bij vonnis in kort geding van 31 augustus 2017 is de vordering van klager afgewezen.

1.6    Op 6 maart 2019 heeft verweerder, namens R B.V., een proces-verbaal van een mondelinge uitspraak in kort geding van de Rechtbank Midden-Nederland van 27 februari 2019 aan klaagster laten beteken. Aan klaagster is bevel gedaan binnen twee dagen de in het proces-verbaal genoemde proceskosten te voldoen.

1.7    Op 23 maart 2020 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft meegewerkt aan procedures waarmee het belang van zijn cliënt niet werd gediend.

2.2    Ter toelichting op de klacht heeft klager aangevoerd dat de klacht ziet op de handelwijze van verweerder in de procedures die hij namens de vennootschappen heeft gevoerd. Klager stelt dat verweerder handelde in naam van dhr. K en aan hem gelieerde vennootschappen, terwijl enkel en alleen de belangen van B werden gediend. Klager stelt dat verweerder geen opdracht verstrekt heeft gekregen van dhr. K of diens vennootschappen en dat hij evenmin honorarium aan hen in rekening heeft gebracht voor de door hem verrichte werkzaamheden. Klager stelt dat sprake was van een geconstrueerde vordering en een constructie waaraan verweerder niet had mogen meewerken. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met de gedragsregels 1, 2, 4, 5 en 7 (oud)

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Ontvankelijkheid klaagster

4.1    De onderhavige klacht is door klager mede namens klaagster ingediend. In het dossier bevindt zich geen machtiging waarin klager (of de persoon die de repliek mede heeft ondertekend) wordt gemachtigd om namens klaagster klachten in te dienen. Bovendien lijkt informatie uit het Handelsregister erop te wijzen dat klaagster in staat van faillissement verkeert. Bij gebreke van onvoldoende onderbouwing dat klager gemachtigd is namens klaagster te klagen, zal klaagster kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

Klacht van klager

4.2    De voorzitter merkt allereerst op dat de klacht een veelheid van verwijten van klager aan verweerder en aan mrs. B en N bevat. Een zakelijke en feitelijke chronologie ontbreekt en is op basis van het klachtdossier slechts beperkt vast te stellen. Dit leidt tot een lastig te doorgronden klacht waarin niet precies duidelijk is welke verwijten klager verweerder precies maakt en vergt dat de voorzitter de klacht interpreteert.

4.3    De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover klager verweerder verwijt dat hij niet de belangen van zijn cliënten, maar van een ander heeft behartigd, geldt dat hem op dat punt geen klachtrecht toekomt. Het is aan verweerders cliënten om daar zo nodig over te klagen. Dat klager door verweerders handelen betrokken is geraakt in verschillende procedures, maakt dat niet anders. De voorzitter zal de klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.4    Klagers verwijten zien niet specifiek op verweerders handelwijze in een bepaalde periode, zodat van verjaring geen sprake is.

4.5    Dat verweerder zich als advocaat voor de vennootschappen schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procesrecht is door klager onvoldoende onderbouwd en is de voorzitter ook niet anderszins gebleken. Verweerder heeft slechts in één procedure als eisende partij voor de hiervoor genoemde vennootschappen opgetreden, waardoor niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een patroon van grote hoeveelheden procedures met als doel om klager ‘kapot te procederen’. Dat verweerder heeft meegewerkt aan het construeren van een niet bestaande vordering is eveneens onvoldoende komen vast te staan en is ook onvoldoende gebleken uit de door klager overgelegde stukken. Ook klagers verdere verwijten zijn onvoldoende onderbouwd en daarom niet komen vast te staan.

4.6    Voor zover klager verweerder verwijt dat zijn bemoeienissen niet hebben geleid tot een rationelere opstelling van zijn cliënte(n), geldt dat verweerder niet gehouden is te bewerkstelligen dat zijn cliënten zich rationeler gedragen, voor zover überhaupt objectief zou kunnen worden vastgesteld wat in een bepaalde context onder rationeel gedrag zou moeten worden verstaan.

4.7    De voorzitter zal de klacht dan ook voor het overige kennelijk ongegrond verklaren.

Tot slot

4.8    Indien en voorzover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

4.9    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaren, zoals weergegeven onder 4.3, en voor het overige kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klaagster, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht van klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk zoals hiervoor overwogen onder 4.3 en voor het overige kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021.