Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:105

Zaaknummer

20-936/DH/RO

Inhoudsindicatie

Beroepsfout; te laat instellen hoger beroep. Verweerster heeft na ontdekking van haar fout adequaat gehandeld. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 31 mei 2021 in de zaak 20-936/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 22 januari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 26 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/80 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 19 april 2021. Daarbij waren klager (fysiek) en verweerster (via een videoverbinding) aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft klager bijgestaan in een strafzaak. De strafzaak is behandeld op donderdag 16 mei 2019.

2.3    De rechtbank heeft op dinsdag 28 mei 2019 uitspraak gedaan.

2.4    Op 12 juni 2019 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:

“Hierbij stuur ik je het vonnis van de Rechtbank in twee delen toe. De Rechtbank heeft je vrijgesproken van feit 3 maar feit 1 primair en 2 primair bewezen verklaard.

Wij bespraken het vonnis uitgebreid. Ik heb je uitgelegd dat de Rechtbank het bewijs heeft  gebaseerd op de whatapp gesprekken. (…) Ik verwijs je naar de uitspraak om meer precies te lezen hoe zij vinden dat het in elkaar steekt. Zoals ik je aangaf kan de Rechtbank het bewijs op deze manier in elkaar zetten.

Mijn verwachting is dat in hoger beroep het Hof in Den Haag deze redenering in stand zal laten. Ik heb je erop gewezen dat het Hof een zaak geheel opnieuw berecht. Als het Hof vindt dat je zonder goede reden in beroep bent gegaan kan zij een hogere straf opleggen. Dat is dus een risico. In geval van beroep wordt het vonnis niet onherroepelijk en gaat de proeftijd niet lopen en hoef je niet naar De Waag.

Je vroeg mij tegen de uitspraak appel in te stellen zodat je nog een paar dagen hebt om na te denken over de zaak. Je bent het er namelijk niet mee eens dat de feiten op grond van die appjes bewezen zijn verklaard. Bovendien kan je beide meisjes meenemen naar het Hof en dan zullen ze verklaren dat het anders is gegaan. Of dat laatste helpt zei je ook weer te twijfelen. Ik gaf je aan dat verklaringen achter niet kunnen worden ingetrokken. De meisjes moeten gaan uitleggen waarom ze niet de waarheid hebben gesproken. Op het afleggen van een valse verklaring onder ede staat onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dus je begrijpt dat ik niet verwacht dat de zaak is opgelost met het andermaal bij de rechter verschijnen van de meisjes. Sterker nog, ik raad het je af omdat ik voorzie dat je je hiermee in de  problemen werkt.

Ik zal dadelijk naar de Rechtbank gaan om appel in te stellen. Dan kunnen we te zijner tijd  afspreken als je dat fijn vind.”

2.5    Bij bericht van 12 juni 2019 heeft verweerster gereageerd op vragen van klager over de gevolgen van zijn veroordeling voor zijn naturalisatie en voor het verkrijgen van een verklaring omtrent gedrag.

2.6    Op 19 juni 2019 heeft mr. H zich bij verweerster gemeld. Klager had hem verzocht de zaak over te nemen van verweerster. Verweerster heeft op 20 juni 2019 op het bericht gereageerd.

2.7    Op 25 juni 2019 heeft verweerster het volgende geschreven aan klager:

“Via deze weg bied ik nogmaals mijn diepe verontschuldigingen en excuses aan voor het feit dat het beroep tegen de uitspraak in jouw strafzaak te laat is ingesteld. De Rechtbank heeft in afwijzing van de wettelijke termijn van twee weken twee dagen eerder uitspraak gedaan en niet één dag vóór witte donderdag zoals ik ter zitting had begrepen en in de agenda had gezet.

Graag zou ik willen uitnodigen om het bij mij op kantoor te bespreken. Uiteraard kan je je ouders en zus meenemen. (…)”

2.8    Op 28 juni 2019 heeft verweerster een afspraak met klager de dag erna bevestigd. Uit het bericht blijkt dat ook de zus en moeder van klager bij de afspraak aanwezig zullen zijn.

2.9    Uit een bericht van 29 juni 2019 van verweerster aan klager blijkt dat verweerster en klager hebben gesproken over het te laat ingestelde hoger beroep. Uit het bericht blijkt dat verweerster haar excuses heeft gemaakt aan klager en dat zij met hem heeft gesproken over de mogelijkheden en de gevolgen na de ontstane situatie. Verweerster heeft in het bericht meegedeeld dat zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft geïnformeerd. Verweerster heeft klager tot slot een financiële compensatie aangeboden.

2.10    Op 1 juli 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat zij schriftelijk melding heeft gemaakt bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Ze heeft in het bericht de naam van de verzekeraar genoemd.

2.11    Op 9 januari 2020 of 18 maart 2020, dit blijkt niet duidelijk uit het dossier, heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerster aan klager laten weten dat de aansprakelijkheid van de hand wordt gewezen. De grond voor de afwijzing is dat de beroepsfout weliswaar vast staat, maar dat niet voldoende vast staat dat klager ook schade heeft geleden. De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft zich voor de beoordeling van de haalbaarheid van het hoger beroep laten informeren door een onafhankelijk deskundige.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

Verweerster heeft te laat hoger beroep ingesteld. Verweerster heeft haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld. Deze verzekeraar heeft de kwestie beoordeeld. Klager is het met het oordeel van de verzekeraar niet eens.

3.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft aangevoerd dat de rechtbank op de zitting heeft bepaald dat uitspraak zou worden gedaan op woensdag 29 mei 2019, omdat 30 mei 2019 witte donderdag was. Na ontvangst van de uitspraak heeft verweerster klager geadviseerd om niet in hoger beroep te gaan. Zij achtte, zakelijk weergegeven, de kans aanwezig dat hoger beroep nadelig zou kunnen uitpakken voor klager. Klager volgde het advies van verweerster aanvankelijk, maar kwam daarop terug. Verweerster heeft toen op de laatste dag van de appeltermijn, gerekend vanaf 29 mei 2019, hoger beroep ingesteld. Later bleek verweerster dat de uitspraak van 28 mei 2019 was en dat zij dus te laat was met het instellen van hoger beroep. Nadat verweerster bleek dat zij te laat hoger beroep had ingesteld, heeft zij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar geïnformeerd.

 

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft haar fout erkend. Het gaat om een beroepsfout en daarmee is de gegrondheid van de klacht gegeven.

5.2    De raad gaat voorbij aan het betoog van verweerster, dat de klacht, gelet op haar handelingen na 12 juni 2019, ongegrond zou moeten worden verklaard. De raad neemt hierbij in aanmerking dat de beroepsfout inhoudt dat verweerster te laat hoger beroep heeft ingesteld. Handelingen die zij na het instellen van hoger beroep heeft verricht doen daar niet aan af.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de aard van het verwijt acht de raad een maatregel op zijn plaats. Bij het bepalen van de aard van de maatregel heeft de raad in aanmerking genomen dat het in het strafrecht geen ongebruikelijke strategie is om pas op de laatste dag hoger beroep in te stellen. In het lang wachten met het instellen van hoger beroep zit op zichzelf dus geen verwijtbaarheid. De raad heeft verder in aanmerking genomen dat verweerster na ontdekking van haar fout adequaat heeft gehandeld. Ze heeft klager onverwijld op de hoogte gesteld en hem in een gesprek uitleg gegeven en haar verontschuldigingen aangeboden. Verweerster heeft de kwestie daarnaast aangemeld bij haar verzekering voor beroepsaansprakelijkheid. Dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar aansprakelijkheid heeft afgewezen valt buiten de invloedssfeer van verweerster en is niet aan haar verwijtbaar.

6.2    De raad acht alles overwegend de maatregel van waarschuwing passend.

6.3    Verweerster heeft verzocht om matiging van de proceskosten op de grond dat haar inkomen als gevolg van de corona-pandemie is verlaagd. Omdat als uitgangspunt heeft te gelden dat de gebruikelijke proceskosten worden opgelegd en verweerster haar verzoek onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zal het verzoek worden afgewezen.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e lid 5 van de Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 van de Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, te betalen aan klager. Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door te geven.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en innen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.O.M. van Boven-de Groot, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2021.