Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:96

Zaaknummer

200270

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft in de pers uitlatingen gedaan over klaagster. Het hof is van oordeel dat de uitlatingen niet gekwalificeerd kunnen worden als onnodig grievend en in strijd met de waarheid, maar verweerder heeft wel de grenzen van zorgvuldigheid jegens klaagster overschreden. Verweerder heeft zich tijdens het mediationtraject van zijn cliënt, de ex-man van klaagster, en klaagster in de pers uitgelaten over een belastingclaim van de Schotse belastingdienst. Verweerder wist dat de mediator deze kwestie (die weliswaar geen deel uitmaakte van de mediation) in het kader van de lopende mediation had aangekaart. De kwestie zorgde er volgens die mediator voor dat de zaak volledig stil kwam te liggen. Bij die stand van zaken, de nog lopende mediation waaronder de geheimhoudingsverplichting voor klaagster en de cliënt van verweerder, had verweerder niet naar buiten mogen treden over een voor het welslagen van de mediation relevante kwestie. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij zich ervan zou vergewissen dat de mediation formeel was beëindigd alvorens zich tegenover een derde uit te laten over dit onderwerp, wat hij heeft nagelaten. Het hof zal, in tegenstelling tot de raad, slechts één klachtonderdeel gegrond verklaren en de klacht voor het overige ongegrond verklaren. Het hof legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Uitspraak

BESLISSING

van 28 mei 2021

in de zaak 200270

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1         Het hof verwijst naar de beslissing van 2 november 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 20-237/DB/LI). In deze beslissing is de klacht van klaagster gegrond verklaard en is aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2        Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:92 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het hoger beroepschrift van verweerder tegen deze beslissing is op 1 december 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof:

-        de stukken van de raad;

-        het verweerschrift van klaagster van 6 januari 2021;

-        het e-mailbericht met bijlage van 2 maart 2021 van verweerder;

-        het e-mailbericht met bijlagen van 16 maart 2021 van klaagster.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 maart 2021. Daar zijn verweerder en klaagster verschenen. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3        FEITEN

3.1        Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2        Verweerder heeft opgetreden als advocaat van wijlen de heer R., zijnde klaagsters ex-echtgenoot (hierna: “de man”) in een procedure betreffende de verdeling na echtscheiding. De man was een voormalig profvoetballer die leed aan de ziekte ALS. De man is op 18 september 2019 ten gevolge van deze ziekte overleden.

3.3        In 2018 is de lopende verdelingsprocedure geschorst omdat partijen hadden besloten om in mediation te gaan. Het doel van de mediation was om overeenstemming te bereiken over de verdeling.

3.4        Een van de onderwerpen van het geschil tussen klaagster en de man was de door klaagster verzochte en door verweerder geweigerde informatie over een belastingclaim van de Schotse belastingdienst (hierna: “de Schotse belastingclaim”).

3.5        In een e-mailbericht van 30 april 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster geschreven:

“Van [de man] begreep ik dat de mediation op dit moment stil staat bij een laatste aanbod van zijn kant. Ik begreep dat hij geboden zou hebben (…) en client vrijwaart uw cliente voor verdere aanspraken Engelse fiscus.

Ik hoor graag omdat ik anders bij verdere stilstand van de mediation de procedures weer moet gaan oppakken.”

3.6        In een e-mailbericht van 14 mei 2019 heeft de mediator aan de man geschreven:

“Ik vind het heel vervelend, zeker gezien de omstandigheden. [Klaagster] schrijft onderstaand bericht. Ik kan alleen maar voorstellen om voor wat betreft de belastingzaak je advocaat voor te stellen de zekerheid die je biedt bespreekbaar te maken met haar advocaat.

De belastingzaak is geen onderdeel van de mediation, maar zorgt er wel voor dat de zaak volledig stil ligt. Ik heb absoluut het idee dat ook [klaagster] voor een oplossing wenst te gaan.”

3.7        In een e-mailbericht van 15 mei 2019 heeft verweerder aan de advocaat van klaagster onder meer geschreven:

“Het handelt om een belastingclaim waarbij [de man] het advies heeft gekregen deze niet te regelen omdat er in zijn geval sprake was van een nettoloon betaling. Op materieel vlak is er nog lang geen sprake van een vordering op [de man].

Intern zou wel gesteld kunnen worden dat deze in de gemeenschap valt nu de vordering is ontstaan tijdens het huwelijk. Dat de aanslag ruim na het huwelijk wordt opgelegd maakt dit voor de interne draagplicht niet anders."

En:

"Richting uw cliënte is deze vordering daarmee non existent en verjaard.”

3.8        Omstreeks 2 juli 2019 heeft verweerder een journalist van het Schotse dagblad S. te woord gestaan, waarbij hij mededelingen heeft gedaan over het geschil tussen klaagster en de man en over het optreden van klaagster. Op 7 juli 2019 is in dagblad S. een artikel verschenen met onder meer de volgende passages:

 “[Latere echtgenote van de man] fears missing his final days as they are skint – and is begging his ex [klaagster] to pay the £ 370,000 she owes him. (…)

“[Klaagster] is allegedly using the controversial EBT scheme as a legal argument to avoid coughing up – even though HMRC has never chased [de man] for unpaid money. (…)

“But [verweerder] warned [klaagsters] argument over EBT’s the ex-Gers ace is said to have received will fail as the taxman never chased him.

NO TAX CLAIM

He said: “She’s arguing she might face an EBT claim from the Scottish authorities and she’s not going to pay because of that. But [de man] has no tax claim up to now. It’s nonsense because she wouldn’t be liable for that tax. “In my opinion she has no legal arguments not to pay. She’s just stalling so she doesn’t have to pay.””

3.9         De citaten van verweerder zijn in artikelen in dagblad S. herhaald op 8 juli en 23 september 2019.

3.10         Op 8 juli 2019 is in dagblad T. een artikel verschenen met de volgende passage:

“Een argument dat totaal niet opgaat, volgens [verweerder] (…): “[De man] is nooit vervolgd en de belastingdienst heeft nog nooit een bedrag van hem geclaimd. Het is grote nonsens, want zij zou ook niet aansprakelijk zijn voor die belasting. [Klaagster] heeft dus geen juridische argumenten om niet te betalen. Ze frustreert de zaak gewoon.”

 

4        KLACHT

4.1        De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

1.        Verweerder heeft zich in de media onnodig grievend uitgelaten over klaagster.

2.        Verweerder heeft bewust feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij weet dat die onjuist zijn.

3.        Verweerder heeft niet de zorg in acht genomen die hij in acht had behoren te nemen tegenover de wederpartij.

Toelichting

4.2        Verweerder heeft in de pers uitlatingen gedaan over klaagster. Die uitlatingen waren onnodig grievend en in strijd met de waarheid. Klaagster is afgeschilderd als een vrouw die weigert om haar zieke ex-man te betalen als gevolg waarvan zijn echtgenote en kind hem niet meer konden bezoeken. Het enige doel van de eenzijdige en onjuiste uitlatingen in de artikelen was overduidelijk om klaagster in een negatief daglicht te plaatsen. De artikelen zijn vervolgens door de nationale en internationale pers overgenomen en hebben onder meer tot gevolg gehad dat klaagster werd bedreigd. Verder is de mediation door verweerders handelwijze illusoir geworden.

 

5        BEOORDELING

overwegingen raad

5.1        De raad heeft in de bestreden beslissing overwogen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich onnodig grievend uit te laten over klaagster. De raad acht het voorstelbaar dat klaagster zich gegriefd heeft gevoeld door de gebezigde bewoordingen en kwalificaties van verweerder in de pers. Verder is niet gesteld of gebleken dat de man bij het bezigen van deze bewoordingen een voldoende functioneel belang had. Dat hij door de gewraakte uitlatingen in de media bij klaagster “het kwartje wilde laten vallen” is hiervoor geen rechtvaardiging. Hiermee heeft verweerder er blijk van gegeven dat hij de professionele distantie die hij bij de behandeling van een zaak dient te betrachten uit het oog is verloren. Verweerder had als echtscheidingsadvocaat de-escalerend moeten optreden. Hij heeft het tegenovergestelde gedaan door tijdens het mediationtraject van klaagster en de man met onnodig grievende uitlatingen in de pers een eenzijdig, onvolledig en negatief beeld van klaagster te schetsen. De raad acht alle drie klachtonderdelen gegrond en heeft een berisping opgelegd.

beroepsgronden

5.2        Verweerder is in beroep gekomen tegen de beslissing van de raad. Hij is het niet eens met de gegrondverklaring van de drie klachtonderdelen en de opgelegde maatregel. Verweerder stelt binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting te hebben gehandeld en zich niet grievend ten aanzien van klaagster te hebben uitgelaten. Ook is hij van mening dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat verweerder bewust feitelijke gegevens zou hebben verstrekt waarvan hij wist dat die onjuist zijn. De stellingen die verweerder heeft ingenomen zijn juist en de raad heeft niets gedaan om de juistheid daarvan te toetsen. Ook is er volgens hem geen sprake van schending van een geheimhoudingsbeding uit hoofde van de mediationovereenkomst. De Schotse belastingclaim maakte geen onderdeel uit van de mediation, waardoor de geheimhoudingsplicht op dit onderwerp niet van toepassing was. Verweerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij normaliter correct is naar een wederpartij en zijn emoties onder controle heeft, maar dit een buitengewone zaak is waarbij klaagster alle vonnissen waarin uitspraak is gedaan over de verdeling van de gemeenschappelijke boedel negeert. Hij heeft met zijn uitlatingen aan de journalist van dagblad S. aan klaagster ‘een tikje’ willen uitdelen. Ze is nergens gevoelig voor behalve voor haar imago, aldus verweerder.

verweer in beroep

5.3        Klaagster voert aan dat verweerder haar voor de zoveelste keer in de media in een kwaad daglicht heeft gesteld. De uitlatingen van verweerder zijn onnodig grievend en in strijd met de waarheid. Deze uitlatingen hebben voor klaagster persoonlijk verstrekkende gevolgen gehad. Daarnaast stelt klaagster dat verweerder niet de zorg jegens haar als wederpartij in acht heeft genomen door zich in de media uit te laten over de Schotse belastingclaim, terwijl hij wist dat er op dat moment een mediationtraject gaande was waarbij over dit onderwerp nog werd gediscussieerd. Klaagster verwijst in dit verband naar e-mails van verweerder van 30 april 2019 (zie 3.5) en 15 mei 2019 (zie 3.7) gericht aan haar advocaat waaruit blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat de discussie over de Schotse belastingclaim bepalend was voor de voortgang van het mediationtraject. Dit alles maakt dat er een strengere maatregel dan de maatregel die de raad heeft opgelegd op zijn plaats is, aldus klaagster.

maatstaf

5.4        Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die dit hof bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij, (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Daarbij geldt voorts dat een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van hem mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze redelijkerwijs verwacht mag worden als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures.

Het hof beoordeelt de klacht en de tegen de beslissing van de raad gerichte beroepsgronden aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

klachtonderdelen 1 en 2

5.5        Het hof ziet aanleiding de klachtonderdelen 1 en 2 gezamenlijk te behandelen.

5.6        Het hof stelt voorop dat verweerder enkel tuchtrechtelijk aangesproken kan worden voor uitlatingen die aan hem toegerekend kunnen worden. Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat een Schotse journalist hem heeft benaderd. Het was een spontane actie van verweerder om op vragen van deze journalist in te gaan. De journalist stelde volgens verweerder goede vragen en verweerder wist dat het een goede journalist was. Verweerder werd vaker benaderd door journalisten in die tijd, maar hij heeft alleen deze journalist te woord gestaan. Het hof gaat op basis hiervan ervan uit dat de uitlatingen die in het artikel in het Schotse dagblad S. aan verweerder zijn toegeschreven (zie 3.8) aan verweerder toe te rekenen zijn. Dat geldt niet voor de gewraakte uitlatingen in dagblad T. (zie 3.10). Verweerder heeft betwist dat hij met een journalist van dat dagblad heeft gesproken en klaagster heeft dit niet weerlegd. Voor zover de klacht van klaagster is gebaseerd op gedane uitlatingen in dagblad T. faalt deze bij gebrek aan feitelijke grondslag.

5.7        Waar het gaat om de aan verweerder toe te rekenen uitlatingen in het Schotse dagblad moet vervolgens beoordeeld worden of deze onnodig grievend, onjuist of onnodig/onevenredig beschadigend zonder redelijk doel zoals bedoeld in de onder 5.4 weergegeven maatstaf is.

5.8        Klaagster stelt dat zij in het artikel wordt afgeschilderd als een vrouw die weigert om haar zieke ex-man te betalen als gevolg waarvan zijn toenmalige echtgenote en kind, die in Spanje verbleven, onvoldoende financiële middelen hadden om de man in het laatste stadium van zijn leven in Schotland te bezoeken. Het hof kan klaagster in die uitleg niet volgen. In het artikel staat dat verweerder heeft gezegd dat klaagster zonder steekhoudende argumenten weigert het aan de man verschuldigde bedrag te betalen en daarvoor de Schotse belastingclaim ten onrechte als excuus gebruikt. Dat verweerder in de visie van klaagster bij het ventileren van deze mening niet alle volgens haar relevante feiten naar voren heeft gebracht, betekent niet dat hij bewust onjuiste gegevens aan de journalist heeft verstrekt. Een advocaat mag als belangenbehartiger binnen de hiervoor genoemde grenzen enige kleuring aan zijn verhaal geven. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder zich niet buiten die grenzen begeven. Verder heeft verweerder voldoende onderbouwd dat zijn uitlatingen functioneel waren in het kader van de tussen zijn cliënt en klaagster lopende procedure over de verdeling.

5.9        De klachtonderdelen 1 en 2 zijn daarom ongegrond.

klachtonderdeel 3

5.10         Het hof overweegt het volgende. Wanneer een advocaat weet dat zijn cliënt en diens wederpartij het geschil bij een mediator tot een oplossing proberen te brengen, mag van de advocaat worden verwacht dat hij zorgvuldig omgaat met het verstrekken van informatie over onderwerpen die dit mediationtraject raken, ook al was hij niet (direct) betrokken bij het mediationtraject en heeft hij in het kader van de mediation de geheimhoudingsplicht niet zelf (mede)ondertekend. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder de grenzen van zorgvuldigheid jegens klaagster overschreden door zich tijdens het mediationtraject in de pers uit te laten over de Schotse belastingclaim. Verweerder wist dat de mediator deze kwestie (die weliswaar geen deel uitmaakte van de mediation) in het kader van de lopende mediation had aangekaart. De kwestie zorgde er volgens die mediator voor dat de zaak volledig stil kwam te liggen terwijl de mediator het idee had dat ook klaagster voor een oplossing wenste te gaan (zie 3.6). Bij die stand van zaken, de nog lopende mediation waaronder de geheimhoudingsverplichting voor klaagster en de cliënt van verweerder, had verweerder niet naar buiten mogen treden over een voor het welslagen van de mediation relevante kwestie. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op het moment dat hij de journalist van dagblad S. sprak, er geruime tijd geen beweging in de mediation zat en voor hem de mediation was geëindigd. Het is echter niet aan verweerder om te bepalen of de mediation tussen klaagster en de cliënt van verweerder al of niet geëindigd is. Van verweerder mocht worden verwacht dat hij zich ervan zou vergewissen dat de mediation formeel was beëindigd alvorens zich tegenover een derde uit te laten over dit onderwerp, wat hij heeft nagelaten. Verweerder heeft ter zitting verklaard met zijn uitlatingen in de media klaagster ‘een tikje’ te willen geven omdat ze gerechtelijke uitspraken over de verdeling van de boedel niet nakwam. Dat doel rechtvaardigt geenszins de handelwijze van verweerder. Verweerder had zich daarom moeten onthouden van dit ongeoorloofde middel als bedoeld in de onder r.o. 5.4 weergegeven maatstaf. Dit klachtonderdeel is gegrond.

maatregel

5.11         Het hof zal, in tegenstelling tot de raad, slechts één klachtonderdeel gegrond verklaren en de klacht voor het overige ongegrond verklaren. Bij deze stand van zaken kan, mede gelet op het ontbreken van een relevant tuchtrechtelijk verleden, worden volstaan met een waarschuwing.

proceskosten

5.12         Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.13         Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klaagster. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.14         Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

6        BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1        vernietigt de beslissing van 2 november 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 20-237/DB/LI, voor zover daarin de klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd;

en doet opnieuw recht:

6.2        verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 alsnog ongegrond;

6.3        legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

6.4        bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige.

6.5        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

6.6        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp en J.E. Soeharno, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2021.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 28 mei 2021.