Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:94

Zaaknummer

20-665

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Er is geen gedragsregel die het verweerder verbiedt om een zaak over te dragen aan een kantoorgenoot en zelf ook bij die zaak betrokken te blijven. De raad is van oordeel dat het verweerder niet betaamt om het bestaan van een advocaat-cliënt-relatie met klager te ontkennen. Omdat verweerder echter nadien heeft erkend dat hij klager als advocaat van adviezen heeft voorzien, is de raad van oordeel dat verweerder uiteindelijk geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klacht in drie onderdelen ongegrond. Klachtonderdeel over verweerders declaratie uit 2015 is niet-ontvankelijk, want te laat bij de deken ingediend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2021

in de zaak 20-665/AL/GLD

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 juli 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 2 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 19/98 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is op de zitting van de raad van 22 maart 2021 gevoegd behandeld met de klacht van klager over mr. V., kantoorgenoot van verweerder, bekend onder zaaknummer 20-666. Daarbij waren klager, vergezeld door zijn partner, verweerder, mr. V. en de gemachtigde van verweerder en mr. V. aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door klager overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Vanaf 2014 heeft DAS Rechtsbijstand (hierna: DAS) klager bijgestaan in verband met medische complicaties die klager heeft gekregen na een operatieve ingreep.

2.3    Op enig moment is tussen klager en DAS discussie ontstaan over de haalbaarheid van klagers zaak over de aansprakelijkstelling van de behandelaar van de kliniek waar klager is geopereerd.

2.4    Op grond van de geschillenregeling van DAS is verweerder twee maal als externe advocaat ingeschakeld om te oordelen over het geschil tussen klager en DAS over de haalbaarheid van klagers zaak.

2.5    Op 3 augustus 2015 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden tussen verweerder en klager.

2.6    Op 1 september 2015 heeft verweerder zijn advies uitgebracht en zijn werkzaamheden bij DAS gedeclareerd. In zijn adviesrapport heeft verweerder klager in het gelijk gesteld en een nieuw deskundigenonderzoek geadviseerd. In de periode daarna hebben klager en verweerder regelmatig contact met elkaar gehad. Tijdens dat contact heeft verweerder onder meer brieven van klager meegelezen en klager van advies voorzien.

2.7    In het kader van het door verweerder geadviseerde deskundigenonderzoek is klager naar een specialist in het buitenland geweest. Naar aanleiding van de conclusie van deze specialist dat de operatieve ingreep volgens de regelen der kunst was verlopen, ontstond een nieuw geschil tussen klager en DAS over de haalbaarheid van klagers zaak.

2.8    Op 2 februari 2018 heeft DAS verweerder opnieuw gevraagd advies uit te brengen op grond van de geschillenregeling van DAS. Daarbij heeft DAS verweerder specifiek gevraagd om te oordelen over de haalbaarheid van een procedure over de ‘informed consent’-gedachte.

2.9    Op 8 maart 2018 heeft verweerder zijn advies uitgebracht waarin hij klager opnieuw in het gelijk heeft gesteld en heeft geadviseerd om de door hem onderzochte gedachtegang over ‘informed consent’ in een deelgeschil te laten toetsen. 

2.10    In de periode van november 2015 tot en met juni 2018 heeft klager geldbedragen aan verweerder gegeven van in totaal € 1.500,-.

2.11    In december 2018 heeft verweerder klager voorgesteld dat zijn kantoorgenoot mr. V. klager zou bijstaan in de te voeren deelgeschilprocedure. Verweerder kon en wilde dat niet zelf doen, omdat hij de orthopeed kent die de operatieve ingreep bij klager heeft uitgevoerd.

2.12    Op 1 februari 2019 heeft DAS een opdrachtbevestiging naar mr. V. gestuurd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager een constructie aangeboden met mr. V. die niet is toegestaan, namelijk dat formeel mr. V. de advocaat van klager is maar dat verweerder feitelijk de zaak inhoudelijk behandelt;

b)    Verweerder heeft klager meegedeeld dat hij een opvolgend advocaat niet ter wille zou zijn bij de overname van klagers dossier, terwijl dat in strijd is met de gedragsregels;

c)    Verweerder heeft ontkend dat hij advocaat van klager is geweest, terwijl hij klager regelmatig heeft geadviseerd en diverse betalingen van klager heeft ontvangen voor zijn diensten;

d)    Verweerder heeft ten onrechte dubbel gedeclareerd door zowel bij DAS als bij klager een declaratie voor het eerste kennismakingsgesprek in rekening te brengen, terwijl dat gratis had moeten zijn. Dit is ten koste gegaan van het kostenmaximum bij DAS.

3.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klager.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en in dat verband betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat mr. V. de verantwoordelijke advocaat was en dat hij de zaak enkel zou blijven volgen. Als een opvolgend advocaat van klager hem had benaderd, wat niet is gebeurd, dan had verweerder hem of haar vanzelfsprekend geadviseerd en van stukken voorzien, aldus verweerder. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de betalingen steeds op initiatief van klager hebben plaatsgevonden, dat hij deze in zijn administratie heeft verwerkt en dat hij nooit een factuur naar klager heeft gestuurd. Volgens verweerder was het achteraf gezien beter geweest als hij had afgezien van het adviseren van klager na het uitbrengen van zijn adviesrapport op 1 september 2015. Van dubbele betaling voor het gesprek op 3 augustus 2015 is volgens verweerder geen sprake.

4.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

 

   BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1    In dit klachtonderdeel heeft klager gesteld dat verweerder hem een constructie heeft aangeboden met mr. V. die niet is toegestaan. Volgens deze constructie treedt mr. V. formeel op als klagers advocaat, maar wordt de zaak feitelijk door verweerder behandeld.

5.2    De raad is op grond van de dossierstukken en de verklaringen die op de zitting zijn afgelegd van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder en mr. V. hebben door een gebrek aan heldere (schriftelijke) communicatie met klager enige onduidelijkheid gecreëerd over de vraag wie als advocaat de leiding had in de behandeling van klagers zaak en over wat er is afgesproken over de taakverdeling tussen verweerder en mr. V. ten opzichte van klager. Dat neemt echter niet weg dat er geen gedragsregel is die het verweerder verbiedt om een zaak over te dragen aan een kantoorgenoot en zelf ook bij die zaak betrokken te blijven. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond. 

Klachtonderdeel b)

5.3    In klachtonderdeel b) heeft klager gesteld dat verweerder hem heeft meegedeeld dat hij een opvolgend advocaat niet ter wille zou zijn bij de overname van klagers dossier, terwijl dat in strijd is met de gedragsregels.

5.4    Het is de raad uit de dossierstukken niet gebleken dat verweerder een dergelijke mededeling aan klager heeft gedaan. Verweerder heeft dit bovendien betwist. Bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing is klachtonderdeel b) daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c)

e)    Klachtonderdeel c) gaat over de ontkenning van verweerder dat hij klagers advocaat is geweest, terwijl hij klager regelmatig heeft geadviseerd en hij voor zijn diensten diverse betalingen van klager heeft ontvangen.

5.5    Hoewel verweerder in zijn schriftelijke reactie op de klacht aanvankelijk heeft ontkend dat tussen hem en klager sprake is geweest van een advocaat-cliënt-relatie, heeft verweerder later – een ook ter zitting herhaald – erkend dat hij klager als advocaat heeft geadviseerd. De raad is van oordeel dat het verweerder niet betaamt om het bestaan van een advocaat-cliënt-relatie met klager te ontkennen. Omdat verweerder echter nadien heeft erkend dat hij klager als advocaat van adviezen heeft voorzien, is de raad van oordeel dat verweerder uiteindelijk geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel c) zal om die reden ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel d)

5.6    Klachtonderdeel d) gaat over het kennismakingsgesprek tussen verweerder en klager op 3 augustus 2015. Volgens klager heeft verweerder de kosten voor dit gesprek ten onrechte dubbel gedeclareerd door zowel bij hem als bij DAS een declaratie in rekening te brengen, terwijl dat gesprek gratis had moeten zijn. Die declaratie is ten koste gegaan van het kostenmaximum bij DAS, aldus klager.

5.7    Op grond van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is een klacht niet-ontvankelijk als deze wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.8    Verweerder heeft in zijn reactie op klachtonderdeel d) aangevoerd dat hij op 31 augustus 2015 een voorstel voor zijn kosten van € 1.000,- excl. btw naar DAS heeft gemaild met een cc naar klager. Volgens verweerder heeft klager destijds geen bezwaar gemaakt tegen dat declaratievoorstel. Klager heeft dit ter zitting niet weersproken. Gelet op de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet heeft klager zijn klacht over verweerders declaratie te laat bij de deken ingediend. Op de dag van de indiening van de klacht, 24 juli 2019, was deze driejaarstermijn immers al ruimschoots verlopen. Dit betekent dat klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk is.

Conclusie

5.9    Op grond van het bovenstaande zal de raad de klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond verklaren en klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk.

   

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op  17 mei 2021.

 

Griffier                                                                               Voorzitter

 

Verzonden d.d. 17 mei 2021