Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:98

Zaaknummer

21-168/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 26 mei 2021 in de zaak 21-168/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

[X BV]

klaagster

gemachtigde

 

over:

 

verweerder

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 18 februari 2021 met kenmerk K088 2020 ar/cw, door de raad ontvangen op 18 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 21.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich in juni 2005 tot verweerder gewend voor bijstand in een zaak die zag op inbreuken op rechten die aan klaagster toebehoorden. Verweerder heeft klaagster bijgestaan in meerdere kort geding procedures en bodemprocedures, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

1.2    Op 3 mei 2016 is door het Gerechtshof Den Haag (een tweede bodem) arrest gewezen.

1.3    Op 18 april 2020 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft klaagsters belangen niet op correcte wijze behartigd, door de door klaagsters gestelde inbreuken onvoldoende met stukken te onderbouwen en stukken (waaronder bewijsstukken) consequent te laat aan te leveren. Verweerder heeft de zaak onnodig lang laten voortduren. Verweerder slaagde er niet in om, ondanks uitgebreid gedocumenteerde overtredingen, de opgelegde dwangsommen van € 10.000,- per dag dat de overtreding voortduurde te incasseren. Verweerder kon de rechter niet overtuigen van een grove inbreuk op klaagsters intellectuele eigendom en een schending van het kort gedingvonnis, omdat hij tijdens de procedure de benodigde documenten niet kon tonen. De procedure was kennelijk niet goed voorbereid. Volgens verweerder kon alles nog rechtgezet worden in hoger beroep, maar ook tijdens die procedure bleek hij niet in staat de rechter te overtuigen. Verweerder heeft tien jaar gedaan over het verkrijgen van een gunstig vonnis en is daar uiteindelijk niet in geslaagd.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Ingevolgde het bepaalde in artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.2    De voorzitter constateert dat de klacht in de kern ziet op de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. Verweerder stelt dat hij in 2016 zijn werkzaamheden voor klaagster heeft beëindigd. Dit is door klaagster niet betwist. Klaagster heeft bovendien gesteld dat de klacht is ontstaan in 2016 en ziet op een hoger beroep procedure uit 2016. De voorzitter stelt dan ook vast dat de klacht ziet op gedragingen van verweerder (van voor en) in 2016.

4.3    Door pas op 18 april 2020 de onderhavige klacht in te dienen, heeft klaagster de hiervoor genoemde termijn van drie jaar overschreden. Dat klaagster vanaf het ontstaan van de klacht in 2016 regelmatig met verweerder daarover heeft gecommuniceerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat klaagsters klacht buiten de termijn is ingediend, is de voorzitter ook verder niet gebleken. De voorzitter zal de klacht daarom, op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2021.