Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-05-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:89

Zaaknummer

21-227/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij niet onvankelijk wegens het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn.

Uitspraak

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 10 mei 2021

in de zaak 21-227/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

    

Klager

 

over:

    

Verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 5 maart 2021 met kenmerk 48|20|151K, door de raad ontvangen op 5 maart 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”. Bij beschikking d.d. 12 mei 2017 zijn de twee minderjarige kinderen van klager en de vrouw toevertrouwd aan klager. Ten tijde van deze beschikking werd de vrouw bijgestaan door mr. S. In mei 2017 heeft verweerster de behandeling van de zaak overgenomen van mr. S.

1.2    Op 10 juli 2017 heeft verweerster namens de vrouw bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot wijziging van de voorlopige voorziening op grond waarvan de kinderen aan klager waren toevertrouwd. Op 8 augustus 2017 heeft de advocaat van klager een verweerschrift ingediend. Op 11 augustus 2017 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft verweerster bij brief d.d. 9 augustus 2017 nadere stukken aan de rechtbank toegestuurd. Eveneens voorafgaand aan de zitting heeft verweerster haar pleitnotities aan de rechtbank toegestuurd.

1.3    Bij beschikking d.d. 25 augustus 2017 heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard.

1.4    Bij beschikking d.d. 16 januari 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en het hoofdverblijf van de kinderen bij klager bepaald.

       

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

1.    Verweerster heeft in de stukken van 9 augustus 2017 en in de pleitnotitie van 11 augustus 2017 aan de rechter onjuiste en   bonnodig grievende mededelingen over klager gedaan;

2.    Verweerster heeft de behandeling van het dossier overgenomen van mr. S zonder dat zij daarbij kritische vragen heeft gesteld.

    

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1       De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op vermeend handelen of nalaten van verweerster in mei en op 9 en 11 augustus 2017.

4.2    De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3    Klager heeft zich op 28 augustus 2020, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat klager niet eerder dan op 28 augustus 2020 heeft kunnen klagen.

4.4    Klager heeft naar voren gebracht dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 46g lid 2 Advocatenwet. De voorzitter volgt klager niet in dat betoog. Vast staat dat klager reeds in mei 2017 op de hoogte was van de overdracht van het dossier van mr. S aan verweerster en dat hij reeds op 12 augustus 2017 beschikte over de processtukken die de grondslag vormen voor de door hem ingediende klacht. Klager heeft zijn beroep op artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, terwijl naar het oordeel van de voorzitter de overgelegde bescheiden evenmin aanknopingspunten bieden voor een geslaagd beroep op artikel 46g lid 2 Advocatenwet.

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet valt in te zien op grond waarvan klager tot 28 augustus 2020 heeft gewacht met het indienen van een klacht tegen verweerster. De voorzitter zal de klacht dan ook met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.

 

Griffier     Voorzitter