Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:66

Zaaknummer

20-534

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Verzoek UWV om schadeverzoek te onderbouwen bevat geen fatale termijn. Hoewel verweerder mogelijk voortvarender had kunnen handelen, is geen sprake van dusdanig laat handelen dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2021

in de zaak 20-534/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 11 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 10 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1162500/AS/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 22 maart 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager heeft een geschil met zijn werkgever en een geschil met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV). Klager zou recht hebben op een schadevergoeding van het UWV, omdat het UWV ten onrechte geen loonsanctie aan zijn werkgever heeft opgelegd. Via de rechtsbijstandsverzekeraar van klager is verweerder ingeschakeld om klager in het geschil met het UWV en zijn werkgever bij te staan. In het geschil met zijn werkgever werd klager behalve door verweerder ook door twee andere advocaten bijgestaan.

2.3    Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verweerder het UWV namens klager aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade.

2.4    Het UWV heeft bij brief van 7 november 2019 op de aansprakelijkstelling gereageerd. Uit deze brief volgt dat het UWV aangeeft dat het schadeverzoek nog niet compleet is, omdat de schade niet met voldoende stukken is onderbouwd. Het UWV heeft verweerder in deze brief gevraagd om het verzoek uiterlijk 21 november 2019 compleet te maken.

2.5    Bij brief van 6 december 2019 heeft het UWV aan verweerder bericht dat geen reactie van verweerder is ontvangen op de brief van 7 november 2019. Het UWV concludeert dat er bij klager geen sprake is van schade ten gevolge van het niet opleggen van een loonsanctie aan de werkgever. Daarbij wijst het UWV erop dat het schadeverzoek niet met verdere gegevens is onderbouwd, zodat verweerder niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de werkgever meer dan 70% van klagers loon zou hebben betaald in het jaar van de loonsanctie.

2.6    Op 8 januari 2020 heeft klager onder meer naar verweerder gemaild: “Hierbij deel ik de gevraagde informatie omtrent het schadeverzoek bij het UWV.”

2.7    Op 28 januari 2020 heeft klager verweerder onder meer het volgende gemaild:

“(…) Ik moet helaas concluderen dat u nalatig bent in het verdedigen van de belangen van uw cliënt. U nalatige houding omtrent de communicatie belemmert het onderzoek.’

 

Ik heb u meermaals moeten herinneren over de uitstaand correspondentie. Tot op heden heb ik geen terugkoppeling ontvangen over gevoerde gesprekken met mijn werkgever en loopt u ruim 8 weken achter met de schadeclaim op het UWV.

(…)

Hoor dan ook graag van de stand van zaken omtrent de schadeclaim.”

2.8    Op 17 februari 2020 heeft klager verweerder onder meer gemaild dat hij geen reactie heeft ontvangen op zijn e-mail van 28 januari 2020 en dat verweerder ondanks terugbelverzoeken geen contact met hem heeft opgenomen.

2.9    Op 17 februari 2020 heeft verweerder klager gemaild dat hij mondeling al een terugkoppeling had gegeven van zijn telefoongesprek van      10 januari 2020 met klagers werkgever en dat hij dat nu ook schriftelijk doet. Verder heeft verweerder in deze e-mail opgemerkt dat hij klager over de UWV-kwestie apart zal berichten.

2.10    Op 18 februari 2020 heeft klager verweerder onder meer gemaild dat het hem inmiddels tijd lijkt om de schade bij het UWV te incasseren en benadrukt klager dat hier haast mee moet worden gemaakt.

2.11    Op 26 februari 2020 heeft verweerder klager onder meer bericht dat de schadevordering nader onderbouwd zal moeten worden en dat de schadevergoeding uitgerekend moet worden. Verweerder merkt daarop op dat hij nog in beraad heeft of hij die berekening zelf kan maken dan wel zal moeten uitbesteden.

2.12    Op 27 februari 2020 heeft klager verweerder onder meer gemaild dat hij op 28 januari, 17 en 18 februari 2020 al naar verweerder heeft gecommuniceerd hoe hij denkt over de gang van zaken. Verder vraagt klager om er wat vaart achter te zetten als verweerder besluit de opdracht aan externen uit te besteden.

2.13    Op 7 april 2020 heeft op het kantoor van verweerder een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Per e-mail van dezelfde dag heeft klager een aantal salaris- en uitkeringsspecificaties van zijn werkgever en van het UWV naar verweerder gestuurd.

2.14    Op 9 april 2020 heeft klager aan verweerder gemaild dat de schadeclaim tegen het UWV voor hem van spoedbelang is en dat hij schade lijdt door de nalatigheid van verweerder. In dat verband heeft klager verweerder in deze e-mail een voorstel gedaan ten aanzien van de schadeclaim. Klager heeft verweerder onder meer voorgesteld dat verweerder het schadebedrag van tevoren aan hem betaalt en niet langer wacht tot de schadeclaim bij het UWV is ingediend..

2.15    Bij e-mail van 9 april 2020 heeft verweerder klager kort gezegd bericht dat hij niet aansprakelijk is voor de schade van klager en dat hij klager ook geen geld gaat betalen. Verder heeft verweerder klager in deze e-mail nog het volgende bericht:

“Uiteraard ga ik u ook niet de schade vanwege de UWV beslissing uitbetalen. Wat ik wel ga doen – zoals besproken – is dat ik aan de hand van de aan mij gezonden specificaties zal proberen uit te rekenen wat uw inkomstenschade is en deze indienen bij het UWV.

(…)

Als u nu toch niet verder wilt gaan met mij op de dinsdag jl. besproken wijze, dan hoor ik dat graag. Dan zal ik mijn werkzaamheden beëindigen en ben ik genoodzaakt om de dossiers terug te geven aan uw verzekeraar.”

2.16    Op 10 april 2020 heeft klager aan verweerder gemaild ‘dat hij niet benadrukt dat verweerder de oorzaak is van zijn problemen, maar dat verweerder er de oorzaak van is dat hij vele incasso’s en dagvaardingen ontvangt door het niet tijdig nakomen van de gemaakte afspraken’.

2.17    Uiteindelijk heeft verweerder het dossier van de UWV-kwestie en het dossier van de kwestie van klagers werkgever aan klagers verzekeraar teruggegeven.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft het verzoek tot schadevergoeding aan het UWV niet (tijdig) onderbouwd als gevolg waarvan het verzoek op 6 december 2019 is afgewezen;

b)    Verweerder heeft ondanks de daarvoor gemaakte afspraak nog steeds het verzoek om schadevergoeding niet afgerond;

c)    Verweerder heeft niet gereageerd op de e-mail van klager van 28 januari 2020.

3.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling ingaan op de stellingen van klager.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd en in dat verband betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft er in zijn verweer onder meer op gewezen dat het UWV de aansprakelijkstelling niet in behandeling heeft genomen, omdat de onderbouwing van de geleden schade ontbrak. Volgens verweerder heeft hij pas op 7 april 2020 alle bewijsstukken van klager gekregen. Het is er niet meer van gekomen om deze bewijsstukken te bestuderen, vanwege de merkwaardige e-mail van klager van 9 april 2020, aldus verweerder. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de e-mail van klager van 28 januari 2020 in eerste instantie aan zijn aandacht was ontsnapt, maar dat hij daarna een afspraak met klager heeft gemaakt om de zaak verder te bespreken. Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat hij de UWV-zaak samen met de zaak tegen klagers werkgever na 9 april 2020 aan klagers verzekeraar heeft teruggegeven.

4.2    De raad zal hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Toetsingskader

5.1    Het gaat in deze zaak om een klacht over de eigen advocaat. De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening door de eigen advocaat in volle omvang. Daarbij wordt rekening gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft bij de manier waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van een zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt. Deze vrijheid wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Volgens deze eisen moet zijn werk voldoen aan de binnen de beroepsgroep geldende professionele standaard. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht.

Klachtonderdeel a)

5.2    Met klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat verweerder het verzoek tot schadevergoeding aan het UWV niet (tijdig) heeft onderbouwd als gevolg waarvan het verzoek op 6 december 2019 is afgewezen.

5.3    De raad is op grond van het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat verweerder ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt. Uit de brief van het UWV van 6 december 2019 blijkt niet dat de datum van 21 november 2019 voor het compleet maken van het schadeverzoek een fatale termijn is. Ook blijkt uit deze brief niet dat het UWV het door verweerder namens klager ingediende schadeverzoek heeft afgewezen. De raad leidt uit de brief van 6 december 2019 af dat het UWV tijdens de beoordeling van het schadeverzoek heeft vastgesteld dat het verzoek niet met verdere gegevens is onderbouwd en dat klager daarom niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden. Hieruit valt niet op te maken dat het UWV klagers verzoek om schadevergoeding definitief heeft afgewezen. Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Klachtonderdelen b) en c)

5.4    Klachtonderdeel b) gaat over het niet afronden van het verzoek om schadevergoeding en klachtonderdeel c) gaat over het niet reageren op klagers e-mail van 28 januari 2020. Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.

5.5    De raad is op grond van de dossierstukken en de op de zitting afgelegde verklaringen van oordeel dat, hoewel verweerder mogelijk voortvarender had kunnen handelen, geen sprake is van dusdanig laat handelen dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerder heeft op de zitting toegelicht hoe de behandeling van het dossier in de UWV-zaak is verlopen, welke werkzaamheden hij voor klager heeft verricht en hoe hij met klager heeft gecommuniceerd. Daarbij heeft verweerder uitgelegd dat hem niet duidelijk was of en zo ja hoeveel schade klager had geleden en dat hij voor de berekening van de schade inkomensgegevens van klager nodig had die hij pas op 7 april 2020 van klager heeft gekregen. Klager heeft dit betwist, waarbij klager heeft gesteld dat hij al in 2019 stukken naar verweerder heeft gestuurd. De raad heeft in het klachtdossier echter geen e-mails van klager uit 2019 aangetroffen. De eerste e-mail van klager aan verweerder waarbij klager salarisspecificaties heeft gevoegd, dateert van 8 januari 2020. Uit de tekst van deze e-mail kan de raad niet afleiden dat klager al op een eerder moment de benodigde stukken naar verweerder heeft toegestuurd. Ondanks vragen van de raad op dit punt heeft klager ter zitting niet concreet aangegeven welke e-mails uit 2019 dan in het dossier zouden ontbreken. In het klachtdossier zijn verder ook geen aanknopingspunten te vinden voor klagers standpunt dat er meer stukken uit 2019 zijn dan de stukken die al aan het klachtdossier zijn toegevoegd. Voor het toesturen aan klager van het klachtdossier zoals de raad dat van de deken heeft ontvangen, ziet de raad dan ook geen aanleiding.

5.6    Voor wat betreft het niet afronden van het schadeverzoek is de raad van oordeel dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerder zijn werkzaamheden naar aanleiding van klagers e-mail van 9 april 2020 heeft beëindigd. Als er geen vertrouwensbasis meer is tussen een advocaat en een cliënt is de advocaat immers gehouden zijn werkzaamheden neer te leggen. Het is de raad niet gebleken dat verweerder daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft de dossiers aan klagers verzekeraar teruggegeven en klager werd op dat moment in de zaak tegen zijn werkgever nog bijgestaan door twee andere advocaten. Ten aanzien van het niet reageren op klagers e-mail van 28 januari 2020 heeft verweerder toegelicht dat, hoewel deze e-mail aan zijn aandacht is ontsnapt, hij in januari 2020 nog een bespreking met klager heeft gehad over de benodigde stukken voor de onderbouwing van het schadeverzoek en dat de eerstvolgende afspraak vanwege de coronamaatregelen op 7 april 2020 heeft plaatsgevonden. Klager heeft dit niet weersproken. Het enkele feit dat verweerder niet op deze e-mail heeft gereageerd, betekent niet dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet is gebleken, zijn klachtonderdelen b) en c) ook ongegrond.

Conclusie

5.7    Op grond van het bovenstaande zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren. 

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op  19 april 2021.

 

Griffier                                                                    Voorzitter

 

Verzonden op: 19 april 2021