Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:65

Zaaknummer

20-467

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over verweerster in de hoedanigheid van bestuurder/aandeelhouder. De raad niet kan vaststellen of verweerster zich bij de vervulling van haar functie van bestuurder/aandeelhouder van advocatenkantoor X zodanig heeft gedragen dat zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De inhoudelijke beoordeling van de liquidatie van advocatenkantoor X is voorbehouden aan de civiele rechter. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2021

in de zaak 20-467/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerster

gemachtigde:

.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 mei 2019 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 22 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 916980/MM/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 januari 2021. Namens klaagster waren daarbij twee vertegenwoordigers aanwezig. Verweerster was aanwezig met haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster en mr. E. waren  ieder (middellijk of onmiddellijk) bestuurder van en voor 50% middellijk aandeelhouder in advocatenkantoor X.

2.3    In maart 2014 heeft klaagster werkzaamheden verricht voor advocatenkantoor X, de persoonlijke houdstervennootschappen van verweerster en mr. E. en voor verweerster en mr. E. privé. Deze werkzaamheden bestonden uit het samenstellen van de jaarrekeningen van de vennootschappen en het verzorgen van de wettelijke publicatiestukken en het verzorgen van de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting voor verweerster en mr. E. en de loonadministratie.

2.4    Klaagster heeft voor haar werkzaamheden op 4 februari 2014 een factuur gestuurd.

2.5    Advocatenkantoor X heeft de factuur betwist en onbetaald gelaten, omdat volgens haar de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden onvoldoende was.

2.6    In 2018 heeft verweerster met klaagster een regeling getroffen voor de vordering van klaagster op de persoonlijke houdstervennootschap van verweerster.

2.7    Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat advocatenkantoor X met ingang van 1 december 2018 is geliquideerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft klaagster aan het lijntje gehouden en is de toezegging om een regeling te treffen voor de nog openstaande vorderingen niet nagekomen;

b)    Verweerster heeft advocatenkantoor X begin januari 2019 bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven wegens gebrek aan baten, terwijl er wel degelijk baten waren;

c)    Verweerster heeft willens en wetens de vordering van klaagster illusoir gemaakt door advocatenkantoor X te ontbinden bij gebrek aan baten;

d)    Verweerster heeft in strijd met de wet nagelaten het faillissement van advocatenkantoor X aan te vragen en daarmee klaagster de mogelijkheid ontnomen via de curator verhaal te halen;

e)    Verweerster heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van een advocaat die een voorbeeldfunctie heeft.

3.2    De raad zal bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan. 

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerster is de vordering van klaagster op advocatenkantoor X van meet af aan betwist. Verder heeft verweerster erop gewezen dat turbo-liquidatie mogelijk is als er geen baten zijn, ook als er schulden zijn. In dat kader was er volgens verweerster geen aanleiding voor een faillissementsaanvraag, omdat de vordering van klaagster werd betwist en advocatenkantoor X niet in de toestand verkeerde van opgehouden hebbende te voldoen aan haar verplichtingen.

4.2    De raad zal bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    Ter zitting heeft verweerster onder verwijzing naar artikel 46g lid 1 Advocatenwet een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klaagster waar de klacht volgens verweerster gaat over het door haar op onjuiste gronden betwisten van de factuur van      4 februari 2014. Uit de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen maakt de raad op dat de klacht van klaagster in de kern gaat over het handelen van verweerster rondom de liquidatie van advocatenkantoor X, terwijl er nog een vordering van klaagster op advocatenkantoor X openstond. Hoewel het betwisten van de factuur van 4 februari 2014 door verweerster daarbij een rol speelt, heeft klaagster dit niet als apart klachtonderdeel in het kader van het onderzoek van de deken geformuleerd. De raad kan dit dan ook niet als apart, nieuw, klachtonderdeel bij zijn beoordeling betrekken. Ten aanzien van de vijf klachtonderdelen zoals de deken die heeft geformuleerd en die tijdens de zitting namens klaagster zijn bevestigd, is klaagster ontvankelijk.

Wettelijk kader

5.2    De klacht van klaagster gaat over het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van bestuurder van en aandeelhouder in advocatenkantoor X. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van bestuurder en aandeelhouder, blijft voor haar het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

5.3    De vijf klachtonderdelen gaan in de kern over de vraag of verweerster advocatenkantoor X, gelet op de vordering van klaagster, heeft mogen liquideren. Dit is een juridisch inhoudelijke vraag waar de raad binnen het tuchtrechtelijke kader van deze klachtprocedure geen antwoord op kan geven. Alleen de civiele rechter kan inhoudelijk beoordelen of de liquidatie van advocatenkantoor X volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen is verlopen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de feiten rondom de liquidatie van advocatenkantoor X inclusief de door klaagster verrichte werkzaamheden voor advocatenkantoor X worden vastgesteld en daar biedt het advocatentuchtrecht geen ruimte voor. Hetzelfde geldt voor de door klaagster gestelde toezegging die verweerster heeft gedaan en die zij niet is nagekomen (klachtonderdeel a), nog daargelaten dat verweerster in dat verband naar voren heeft gebracht dat die toezegging niet meer inhield dan dat zij zou proberen ook mr. E. zover te krijgen dat hij zou meedelen in een regeling, wat haar helaas niet is gelukt, derhalve enige tekortkoming van haar kant in die zin heeft bestreden, maar wat de raad gelet op de eerste overweging in het midden kan laten.      

Conclusie

5.4    Omdat de raad niet kan vaststellen of verweerster zich bij de vervulling van haar functie van bestuurder/aandeelhouder van advocatenkantoor X zodanig heeft gedragen dat zij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost, griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

 

Griffier                                                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 maart 2021