Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:64

Zaaknummer

20-466

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over verweerder in de hoedanigheid van bestuurder en aandeelhouder. De raad niet kan vaststellen of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van bestuurder/aandeelhouder van advocatenkantoor X zodanig heeft gedragen dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. De inhoudelijke beoordeling van de liquidatie van advocatenkantoor X is voorbehouden aan de civiele rechter. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 maart 2021

in de zaak 20-466/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 24 mei 2019 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 19 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 941309/MM/SD van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 januari 2021. Namens klaagster waren daarbij twee vertegenwoordigers aanwezig. Verweerder was in persoon aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder en mr. G. waren ieder (middellijk of onmiddellijk) bestuurder van en voor 50% middellijk aandeelhouder in advocatenkantoor X.

2.3    In maart 2014 heeft klaagster werkzaamheden verricht voor advocatenkantoor X, de persoonlijke houdstervennootschappen van verweerder en mr. G. en voor verweerder en mr. G. privé. Deze werkzaamheden bestonden uit het samenstellen van de jaarrekeningen van de vennootschappen en het verzorgen van de wettelijke publicatiestukken en het verzorgen van de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting voor verweerder en mr. G. en de loonadministratie.

2.4    Klaagster heeft voor haar werkzaamheden op 4 februari 2014 een factuur gestuurd.

2.5    Advocatenkantoor X heeft de verschuldigdheid van de factuur betwist en onbetaald gelaten, omdat de kwaliteit van het uitgevoerde werk onvoldoende was.

2.6    Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat advocatenkantoor X met ingang van 1 december 2018 is geliquideerd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft advocatenkantoor X begin januari 2019 bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven wegens gebrek aan baten, terwijl er wel degelijk baten waren;

b)    Verweerder heeft willens en wetens de vordering van klaagster illusoir gemaakt door advocatenkantoor X te ontbinden bij gebrek aan baten;

c)    Verweerder heeft in strijd met de wet nagelaten het faillissement van advocatenkantoor X aan te vragen en daarmee klaagster de mogelijkheid ontnomen via de curator verhaal te halen;

d)    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de eer en waardigheid van een advocaat die een voorbeeldfunctie heeft.

3.2    De raad zal bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens verweerder houdt zijn handelen als bestuurder van en aandeelhouder in advocatenkantoor X geen verband met de praktijkuitoefening als advocaat en is dit evenmin absoluut ongeoorloofd te achten in het licht van de beroepsuitoefening. Verder wijst verweerder erop dat op het moment van de ontbinding van advocatenkantoor X geen bekende baten aanwezig waren. In dat verband voert verweerder aan dat voor het aanvragen van faillissement geen aanleiding was, omdat de vordering van klaagster op advocatenkantoor X werd betwist en advocatenkantoor X niet verkeerde in de toestand dat zij was opgehouden te betalen.

4.2    De raad zal bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht van klaagster gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van bestuurder van en aandeelhouder in advocatenkantoor X. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals die van bestuurder en aandeelhouder, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Het criterium waaraan het handelen van een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid wordt getoetst, is echter een beperkter criterium dan dat waaraan het handelen van een advocaat als zodanig wordt getoetst. Getoetst wordt namelijk slechts of de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad.

5.2    De vier klachtonderdelen gaan in de kern over de vraag of verweerder advocatenkantoor X, gelet op de vordering van klaagster, heeft mogen liquideren. Dit is een juridisch inhoudelijke vraag waar de raad binnen het tuchtrechtelijke kader van deze klachtprocedure geen antwoord op kan geven. Alleen de civiele rechter kan inhoudelijk beoordelen of de liquidatie van advocatenkantoor X volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen is verlopen. Daarvoor is het noodzakelijk dat de feiten rondom de liquidatie van advocatenkantoor X inclusief de door klaagster verrichte werkzaamheden voor advocatenkantoor X worden vastgesteld en daar biedt het advocatentuchtrecht geen ruimte voor.

5.3    Omdat de raad niet kan vaststellen of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van bestuurder/aandeelhouder van advocatenkantoor X zodanig heeft gedragen dat hij daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad, zal de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost, griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

 

Griffier                                                                     Voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 maart 2021