Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:79

Zaaknummer

20-526/DB/ZWB/D

Inhoudsindicatie

Advocaat heeft er blijk van gegeven dat de praktijkuitoefening gedurende een lange periode  niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar gegrond. Gelet op de in klachtzaak 20-525/DB/ZWB opgelegde maatregel wordt geen maatregel opgelegd.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 26 april 2021

in de zaak 20-526/DB/ZWB/D

 

naar aanleiding van het bezwaar van:

deken

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 9 juli 2020 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar ingediend tegen verweerster.

1.2    Op 9 juli 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-061 van de deken ontvangen.

1.3    Het bezwaar is na aanhouding van de mondelinge behandeling op 16 november 2020 en 18 december 2020 behandeld op de zitting van de raad van 29 januari 2021. Daarbij waren de deken, mr. K., stafjurist van het buro van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant en verweerster aanwezig. De gemachtigde van klaagster in klachtzaak 20-525/DB/ZWB was als toehoorder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9. Ook heeft de raad kennisgenomen van de brief van verweerster van 30 oktober 2020, met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Bij beslissing van 2 juni 2008 heeft de raad van discipline Den Haag een klacht over de communicatie door verweerster met haar cliënt gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel waarschuwing opgelegd. Verweerster werd in deze zaak verweten dat zij een namens de cliënt ingediend beroepschrift niet vooraf (en niet achteraf) aan de cliënt had voorgelegd en dat zij met de cliënt gemaakte afspraken niet schriftelijk had vastgelegd.

2.2    Op 5 mei 2012 en 20 juli 2013 zijn bij de voormalige deken opnieuw klachten over verweerster ontvangen. In beide zaken heeft de toenmalig deken in zijn dekenstandpunt geoordeeld dat er sprake was van een beroepsfout en dat er niet voortvarend/adequaat was gehandeld. In een zaak is de klacht, na betaling van een geldelijke compensatie door verweerster, niet voorgelegd aan de raad van discipline. In de andere zaak is de klacht wel voorgelegd aan de raad van discipline, maar later ingetrokken.

2.3    Een van de onder 2.2. vermelde klachten heeft geleid tot indiening van een dekenbezwaar. De deken verweet verweerster dat zij in die klachtprocedure brieven onbeantwoord liet en toezeggingen niet nakwam. De raad van discipline heeft het dekenbezwaar bij beslissing van 27 oktober 2014 gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel berisping opgelegd.

2.4    Op 1 februari 2017 is een klacht bij de deken ingediend over verweerster. Verweerster werd verweten dat zij had verzuimd om een pensioenformulier aan de pensioenuitvoerders toe te zenden en dat zij, nadat zij met haar nalatig handelen werd geconfronteerd, tekort was geschoten in de communicatie en de zaak onvoldoende voortvarend had aangepakt. De raad van discipline heeft bij beslissing van 5 maart 2018 de klacht gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel berisping opgelegd.

2.5    Op 13 juni 2017 is een klacht ingediend bij de deken over verweerster. Verweerster werd verweten dat zij zonder bericht niet is verschenen bij een zitting, dat de uitspraak en het dossier met veel vertraging werden toegezonden en dat verweerster klagers onjuist heeft geïnformeerd over de beroepstermijn. De raad van discipline heeft bij beslissing van 24 september 2018 de klacht gegrond verklaard en aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken opgelegd met een proeftijd van twee jaren.

2.6    De deken heeft verweerster tijdens een gesprek op 14 september 2017 ermee geconfronteerd dat zij de deken, door niet adequaat te reageren in klachtprocedures, belemmerde in zijn toezichthoudende taak en dat hij daarnaast had geconstateerd dat er sprake was van zich steeds weer herhalende klachten. De deken heeft destijds afgezien van een dekenbezwaar, omdat het nalatig handelen het gevolg leek van privéomstandigheden.

2.7    Op 1 juni 2019 is opnieuw een klacht over verweerster bij de deken ingediend. De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerster in de periode oktober 2018 tot en met mei 2019 en heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en de voortgang. De deken heeft de klacht onderzocht en is daarbij tot de conclusie gekomen dat de klacht in zijn visie grotendeels gegrond is. De deken heeft de klacht tegelijk met zijn bezwaar aan de raad van discipline voorgelegd.

 

3    BEZWAAR

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerster het volgende.

    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij heeft gehandeld in strijd met:

a)    gedragsregel 1 van de Advocatuur;

b)    de in artikel 10a Advocatenwet neergelegde kernwaarden van de advocatuur   

3.2  Uit de vele klachtprocedures over de kwaliteit van de dienstverlening van en de communicatie met cliënten door verweerster en de diverse door de tuchtrechter in die zaken aan verweerster opgelegde maatregelen volgt dat de wijze waarop verweerster haar praktijk voert niet voldoet aan de vereiste professionele standaard. Het is noodzakelijk dat de tuchtrechter zich daarover uitspreekt en aan verweerster een passende maatregel oplegt.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft ter zitting van de raad verweer gevoerd tegen het bezwaar van de deken. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Gelet op al hetgeen door de deken naar voren is gebracht stelt de raad vast dat in de wijze waarop verweerster haar praktijk als advocaat uitoefent sprake is van een patroon van nalatig en onvoldoende adequaat en deskundig handelen van verweerster, waardoor de belangen van haar cliënten zijn en worden geschaad.

5.2    De raad is met de deken van oordeel dat verweerster bij haar praktijkuitoefening als advocaat handelt in strijd met de in artikel 10 a Advocatenwet neergelegde kernwaarden van de advocatuur, en dan met name artikel 10a lid 1 sub c Advocatenwet,  en met de voor advocaten geldende gedragsregel 1. De raad zal het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaren.

 

6    MAATREGEL

6.1    De raad zal, hoewel het dekenbezwaar naar het oordeel van de raad gegrond is, gelet op de samenhang met de klachten in klachtzaak 20-526/DB/ZWB, waarin door de raad bij gelijktijdige beslissing aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken, waarvan 22 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren is opgelegd, in deze zaak geen maatregel aan klaagster opleggen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar van de deken gegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. A.A.M. Schutte en W.H.N.C. van Beek, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2021        

    

        Griffier    Voorzitter