Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:62

Zaaknummer

21-137/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  22 maart 2021

in de zaak 21-137/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

gemachtigde:

advocaat te Amsterdam

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 februari 2021 met kenmerk 2020-1196302/EJH/AvO, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster is een investeringsmaatschappij. Zij is eind 2013 in beeld gekomen als mogelijke koper van een vastgoedportefeuille (hierna: de WDF-portefeuille). Klaagster heeft de cliënte van verweerder, Amvest Management B.V. (hierna: Amvest), als mede-investerende asset manager en Mount Kellett Capital Management (UK) LLP (hierna: Mount Kellett) als mede-investeerder in beginsel bereid gevonden in de transactie te participeren.

1.2    Mount Kellett heeft zich in november 2014 uit de WDF-transactie teruggetrokken. Klaagster heeft daarna geprobeerd de WDF-portefeuille te verkrijgen met een andere financier. Dat is niet gelukt. De WDF-portefeuille is vervolgens op 17 december 2014 verkocht en overgedragen aan Aegon Levensverzekering N.V. (hierna: Aegon).

1.3    Het kantoor van verweerder heeft juridische en notariële ondersteuning verleend aan Aegon in verband met de aanloop en de levering van de WDF-portefeuille. Aegon heeft Amvest als asset manager aangesteld. Aegon is voor 50% indirect aandeelhouder van Amvest.

1.4    Op 19 december 2014 heeft de mondelinge behandeling van een door klaagster tegen Amvest aanhangig gemaakt kort geding plaatsgevonden. In dat kort geding vorderde klaagster een verbod aan Amvest om op welke wijze dan ook, waaronder in ieder geval begrepen als koper, te participeren in de WDF-transactie. Op de zitting heeft verweerder een op 19 december 2014 gedateerde brief van de notaris getoond ten overstaan van wie de overdracht van de WDF-portefeuille aan Aegon had plaatsgevonden. In die brief staat onder meer:

“Geachte [verweerder],

(…)

Op uw verzoek bevestig ik hierbij dat de verkoop en levering van [de WDF-portefeuille] op 16 respectievelijk 17 december 2014 te mijnen kantore heeft plaatsgevonden.”

1.5    Klaagster heeft vervolgens het kort geding ingetrokken.

1.6    Op 15 juni 2020 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft op de zitting van 19 december 2014 welbewust onjuiste mededelingen gedaan.

b)    Verweerder had klaagster er eerder – in ieder geval voor de zitting van 19 december 2014 – van op de hoogte moeten stellen dat de WDF-portefeuille al was verkocht en geleverd.

c)    Verweerder heeft de brief van de notaris niet voor de zitting aan klaagster en de voorzieningenrechter gestuurd en de brief ook niet als productie in zijn pleitnota benoemd.

d)    Verweerder heeft met de door hem opgegeven verhinderdata voor het kort geding zowel doel- als welbewust de belangen van Aegon nagestreefd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert tegen de klacht verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de klacht ontvankelijk is. Ingevolge artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op deze regel bevat lid 2 van genoemd artikel een uitzondering voor het geval de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar nadat de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter dient deze voorschriften ambtshalve toe te passen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Het eerste  verwijt dat klaagster verweerder maakt, is dat hij het op de zitting van 19 december 2014 heeft doen voorkomen alsof hij diezelfde ochtend, vlak voor de zitting, voor het eerst had vernomen dat de overdracht van de WDF-portefeuille, tegen welke overdracht klaagster in dat kort geding opkwam, reeds was afgerond. Klaagster heeft echter recentelijk vernomen dat verweerder, althans zijn kantoor, de koper van de WDF-portefeuille Aegon bij het verwerven van de WDF-portefeuille heeft bijgestaan. Vanaf het allereerste moment dat verweerder bij het kort geding van klaagster tegen Amvest betrokken raakte, wist hij dus precies hoe het stond met de onderhandelingen tussen Aegon en de verkopers van de vastgoedportefeuille en was hij bekend met het naar voren halen van de overdracht van die portefeuille. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met regel 30 van de gedragsregels 1992, aldus klaagster.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat uit de tekst     van de brief van de notaris van 19 december 2014 blijkt dat hij al voor het schrijven van die brief wist dat de WDF-portefeuille was overgedragen. De notaris heeft de brief immers op verzoek van verweerder opgesteld. Klaagster was hiermee dan ook ten tijde van de zitting bekend. De termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet is daarom op 19 december 2014 gaan lopen. Dat klaagster op die datum op de hoogte was van hetgeen zij verweerder in dit klachtonderdeel verwijt blijkt overigens ook uit de dagvaarding van 13 april 2015 in een door klaagster tegen Amvest aangespannen bodemprocedure. Daarin verwijt klaagster Amvest namelijk dat Amvest, althans verweerder op de zitting van 19 december 2014 heeft verklaard niet te weten dat de transactie op 16 en 17 december 2014 zou zijn uitgevoerd en dat en waarom klaagster dat niet aannemelijk vindt. Dat klaagster, zoals zij stelt, er pas op 2 maart 2020 kennis van heeft genomen dat het kantoor van verweerder Aegon bij de aankoop van de WDF-portefeuille heeft begeleid, doet niet af aan de hiervoor bedoelde wetenschap van klager in 2014 over de overdracht van de WDF-portefeuille.  Door hierover op 15 juni 2020 een klacht in te dienen, heeft klaagster de termijn van artikel 46g lid 1 onder a, Advocatenwet ruimschoots overschreven. Klachtonderdeel a) is dan ook niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel b)

4.4    In repliek breidt klaagster haar klacht uit met de stelling dat verweerder (de advocaat van) klaagster er niet voor de zitting van 19 december 2014 van op de hoogte heeft gesteld dat de WDF-portefeuille al was overgedragen en dat het kort geding gelet daarop achterhaald was. Volgens klaagster is dit in strijd met regel 3 en regel 17 van de gedragsregels 1992.

4.5    De voorzitter overweegt als volgt. Daargelaten de vraag of klaagster over regel 17 van de gedragsregels 1992 kan klagen omdat die gedragsregel ziet op betrekkingen tussen advocaten en de klacht niet mede is ingediend door de advocaat van klaagster, geldt dat klaagster te laat heeft geklaagd. Klaagster wist immers op 19 december 2014 dat de WDF-portefeuille was overgedragen, dat verweerder dat wist en dat hij klaagster daarvan niet voor de zitting op de hoogte had gesteld. Ook klachtonderdeel b) is niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel c)

4.6    Klaagster verwijt verweerder in repliek ook dat hij de brief van de notaris van 19 december 2014 niet op voorhand als productie aan de advocaat van klaagster en de voorzieningenrechter heeft gestuurd en ook niet als productie in zijn pleitnota heeft genoemd, waardoor hij het heeft doen voorkomen alsof het ook voor hem om recent die ochtend voor het eerst verkregen informatie ging. Verweerder heeft hiermee niet alleen regel 3 en regel 17, maar ook regel 30 van de gedragsregels 1992 geschonden, aldus klaagster.

4.7    De voorzitter overweegt als volgt. Ook voor dit klachtonderdeel geldt dat klaagster te laat heeft geklaagd. Klaagster wist immers al op 19 december 2014 dat verweerder de brief van de notaris niet op voorhand aan de advocaat van klaagster en de voorzieningenrechter had toegestuurd en de brief ook niet in zijn pleitnota als productie had genoemd. Klachtonderdeel c) is eveneens niet-ontvankelijk.

Klachtonderdeel d)

4.8    In repliek lijkt klaagster tot slot verweerder ook te verwijten dat hij bij het opgeven van de verhinderdata voor het kort geding zowel doel- als welbewust de belangen van Aegon heeft nagestreefd. Volgens klaagster was de oorspronkelijke leveringsdatum van de WDF-portefeuille bepaald op 23 december 2014. De advocaat van klaagster wilde daarom het kort geding voor die datum laten plaatsvinden. Dat heeft hij verweerder op 14 december 2014 ook uitdrukkelijk meegedeeld. Verweerder deelde echter mee van 15 tot en met 18 december 2014 verhinderd te zijn. De leveringsdatum van de WDF-portefeuille is vervolgens vervroegd. In de – eerst recent bekomen – wetenschap dat verweerder ook voor Aegon optrad, moet terugkijkend worden aangenomen dat hij met de door hem opgegeven verhinderdata zowel doel- als welbewust de belangen van Aegon heeft behartigd, aldus klaagster.

4.9    De voorzitter overweegt als volgt. Klachtonderdeel d) is wel ontvankelijk, omdat klaagster er naar eigen zeggen pas op 2 maart 2020 van op de hoogte is geraakt dat het kantoor van verweerder Aegon heeft bijgestaan bij het verwerven van de WDF-portefeuille. Het klachtonderdeel is echter kennelijk ongegrond. Verweerder heeft toegelicht dat de opgegeven verhinderdata hemzelf, de bestuurders van Amvest en een aantal bankiers/verkopers betroffen en dat de opgegeven verhinderdata de behandeling van het kort geding nog in dezelfde week mogelijk maakten, hetgeen bepaald snel is, aldus verweerder. Hiertegenover heeft klaagster haar klacht niet nader onderbouwd.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdelen a), b) en c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.H. Dubois, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 22 maart 2021