Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:70

Zaaknummer

21-263/A/A/W

Inhoudsindicatie

Wraking kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 29 maart 2021 in de zaak 21-263/A/A/W naar aanleiding van het verzoek tot wraking van na te noemen tuchtrechters, ingediend door:

 

verzoekers

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) zijn vier klachtzaken aanhangig onder nummers 20-775/A/A, 20-776/A/A, 20-777/A/A en 20-778/A/A, met verzoekers als klagers.

1.2    Bij beslissing van 23 november 2020 heeft de voorzitter van de raad de klachten deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen zijn verzoekers in verzet gegaan. De mondelinge behandeling van de verzetzaken is vervolgens gepland op 9 april 2021. Na ontvangst van de oproep voor de zitting, waarin aan verzoekers is meegedeeld dat de raad die de verzetzaken zal behandelen bestaat uit mr. P.M. Wamsteker, mr. D. Horeman en mr. G. Kaaij zijn zij allen door verzoekers bij brief van 10 maart 2021 gewraakt.

1.3    Mr. Horeman heeft in de wraking berust. Mr. Wamsteker en mr. Kaaij hebben niet in de wraking berust en hebben onderscheidenlijk op 19 maart 2021 en 16 maart 2021 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.4    Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer (hierna: de wrakingskamer) samengesteld. De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de dossierstukken.

 

2    BEOORDELING

2.1    Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2     Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoekers, althans dat de vrees daarvoor bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is.

2.3    Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Mr. Wamsteker is niet onafhankelijk en heeft de schijn van partijdigheid tegen zich omdat zij bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft samengewerkt met mr. H. die daar destijds griffier was en deze mr. H. onderwerp is van het geschil in hun verzetzaken.  Daarnaast is de schijn van partijdigheid volgens verzoekers gewekt doordat mr. H. en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) in een civiele zaak zijn verwikkeld die de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, behandelt, waardoor mr. Wamsteker reeds is betrokken bij deze civiele zaak. Mr. Kaaij is volgens verzoekers niet in staat om onafhankelijk en objectief naar de verzetzaken te kijken omdat hij met mr. H. heeft samengewerkt bij de raad. Verzoekers hebben bij hun wrakingsverzoek een bladzijde meegestuurd met daarop een zin waaruit volgt dat op 14 februari 2012 door de raad uitspraak is gedaan in een zaak waarbij mr. Kaaij als lid was betrokken en mr. H. de raad bijstond als griffier.

2.4     Het verweer van mr. Wamsteker luidt als volgt. Van enige partijdigheid of schijn van partijdigheid is geen sprake. Mr. Wamsteker is niet betrokken bij de door verzoekers  genoemde civiele zaak bij de rechtbank Noord-Holland waarbij mr. H. en de deken partij zijn. Mr. Wamsteker heeft verder verklaard dat zij zich niet kan herinneren met mr. H. te hebben samengewerkt bij de rechtbank Noord-Holland of elders.

2.5    Mr. Kaaij heeft verklaard dat het al meer dan vijf jaar geleden is dat hij mr. H. in diens toenmalige hoedanigheid van griffier van de raad heeft meegemaakt. Volgens mr. Kaaij kan daardoor geen schijn van partijdigheid gewekt zijn.

     Het oordeel van de wrakingskamer

2.5    De wrakingskamer overweegt als volgt. Mr. Horeman heeft in de wraking berust, zodat verzoekers geen belang meer hebben bij een beslissing op hun wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Horeman. Mr. Wamsteker heeft weersproken dat zij bekend is met de door verzoekers genoemde mr. H. en dat zij bij voormelde civiele zaak met mr. H en de deken is betrokken. Voor zover mr. Wamsteker hiermee de vrees van verzoekers dat zij tegen hen vooringenomen is niet zou hebben weggenomen, overweegt de wrakingskamer dat die vrees niet objectief gerechtvaardigd is. Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de  omstandigheid dat mr. Kaaij als lid van de raad te maken heeft gehad met mr. H. in de hoedanigheid van griffier geen uitzonderlijke omstandigheid is die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. Kaaij vooringenomen is tegen verzoekers, althans dat de vrees daarvoor bij verzoekers objectief gerechtvaardigd is. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat die situatie zich jaren geleden heeft voorgedaan.

2.5    Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Wamsteker of mr. Kaaij schade zou kunnen lijden.

2.6    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

 

BESLISSING

De wrakingskamer:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond.

- bepaalt dat de mondelinge behandeling van de hoofdzaak, zaaknummers 20-775/A/A, 20-776/A/A, 20-777/A/A en 20-778/A/A, mondeling zal worden behandeld op 9 april 2021 om 10.40 uur.

    

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en C. Wiggers,     leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.

 

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 29 maart 2021