Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:68

Zaaknummer

200239 en 200240

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. De klacht houdt in dat verweerders de betaling van hun facturen door hun cliënte uit de vof accepteerden, terwijl zij hadden moeten weten dat hun cliënte niet bevoegd was die betalingen uit de vof te verrichten. De klacht tegen verweerder in 200239 is ongegrond, omdat voldoende aannemelijk is dat hij als advocaat-stagiair geen inzicht had in het betalingsverkeer van het advocatenkantoor. De klacht tegen verweerster in 200240 is ongegrond, omdat gezien de inhoud van het geschil tussen de vennoten kennelijk een rekening courantverhouding heeft bestaan waarbij de privé uitgaven van de vennoten achteraf verrekend werden. Ook na het protest in kort geding van klagers tegen die betalingen, mocht verweerster vertrouwen op de mededeling van haar cliënte dat verrekening zou volgen en zij gerechtigd was tot betaling vanuit de vof. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad: klacht ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                                  

van 29 maart 2021

in de zaken 200239 en 200240

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster sub 1

klaagster sub 2

klager

hierna tezamen: klagers

tegen

verweerster (200240)

verweerder (200239)

hierna tezamen: verweerders

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 28 september 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) (zaaknummers 19-737/DH/DH en 19-738/DH/DH). In deze beslissing zijn de klachten van klagers tegen verweerders ongegrond verklaard.

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2020:160 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van klagers tegen deze beslissing is op 26 oktober 2020 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad en het verweerschrift met bijlagen van verweerders.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 29 januari 2021. Daar verschenen de gemachtigde van klagers, mr. H. ten Kortenaar, en beide verweerders met hun gemachtigde, mr. G. Spong. Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerders het volgende. Verweerders hebben zich voor rechtsbijstand laten betalen door de vof, terwijl zij wisten, althans behoorden te weten, dat hun cliënte niet bevoegd was tot het (laten) verrichten van dergelijke betalingen door de vof en de liquiditeit van de vof hierdoor negatief werd beïnvloed.

 

4    FEITEN

4.1    In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen, dus het hof maakt die tot de zijne. Voor de leesbaarheid van deze beslissing worden die feiten als volgt weergeven.

4.2    Klaagster sub 1 vormde samen met [naam B.V.] (verder: de cliënte van verweerders) een vennootschap onder firma (hierna: de vof). Klager is bestuurder van klaagster sub 1. Klaagster sub 2 is via een holdingstructuur eveneens belanghebbende.

4.3    Binnen de vof is op enig moment een conflict tussen partijen ontstaan. De cliënte van verweerders is in dit conflict bijgestaan door verweerders.

4.4    Verweerders hebben de kosten voor de rechtsbijstand gefactureerd aan hun cliënte. Deze facturen zijn betaald door de vof.

4.5    Door klaagster sub 1 is een kort geding aangespannen. Op 13 februari 2019 heeft een zitting bij de voorzieningenrechter plaatsgevonden. Tijdens die zitting is – onder meer - aan de orde gekomen dat de facturen van verweerders werden betaald door de vof en dat klaagster sub 1 daartegen bezwaar maakte.

4.6    Ook na de zitting is op 26 februari 2019 een factuur van verweerders, die was gericht aan hun cliënte, betaald door de vof.

4.7    In het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 maart 2019 is onder meer het volgende overwogen:

“4.7. Ook is niet voldoende aannemelijk geworden dat [de cliënte van verweerders] zich in strijd met de schriftelijke of mondelinge afspraken te veel geld zou hebben toegeëigend.”

4.8    Op 15 mei 2019 is tussen de cliënte van verweerders, de bestuurder van cliënte, klaagster sub 1 en klager sub 3 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij de vof is beëindigd per 1 april 2019.

4.9    De gemachtigde van klagers heeft verweerders op 6 juni 2019 gewezen op het feit dat de kosten van hun rechtsbijstand aan de cliënte zijns inziens ten onrechte door de vof – en daarmee deels door klagers - zijn betaald. Aan verweerders heeft hij verzocht het totaalbedrag van € 33.509,19 vrijwillig terug te betalen. Verweerders zijn hier niet op ingegaan.

 

5    BEOORDELING

200239: overwegingen raad – verweerder

5.1    De raad heeft overwogen dat verweerder als advocaat-stagiair in loondienst was bij verweerster. In dat kader heeft hij samen met verweerster bijstand verleend aan hun cliënte. Verweerder heeft echter geen declaraties verstuurd. Gelet op zijn positie als advocaat-stagiair is het aannemelijk dat verweerder geen inzicht had in het giraal verkeer van het kantoor noch kennis droeg van de bankafschriften. De raad heeft gelet hierop geoordeeld dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de ontvangen betalingen en de klacht tegen verweerder ongegrond verklaard.

200239: overweging hof - verweerder

5.2    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht tegen verweerder te komen. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof verwerpt de beroepsgronden van klagers en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

200240: overwegingen raad – verweerster

5.3    De raad heeft als volgt overwogen:

“5.3 Vaststaat, dat de facturen van verweerster zijn betaald door de vof. Door verweerster is aangevoerd dat - nadat de kwestie van de betaling door de vof tijdens de kort geding procedure op 13 februari 2019 aan de orde was geweest, en zo ter kennis van verweerster was gekomen - zij dit punt heeft aangekaart bij haar cliënte. Volgens [bestuurder cliënte verweerders] was het standaardpraktijk dat de privé-uitgaven van [bestuurder cliënte verweerders] door de vof werden voldaan en achteraf werden verrekend met de andere vennoot. Cliënte had volgens [bestuurder cliënte verweerders] geen eigen bankrekening.

5.4 Door klager is niet betwist dat [cliënte verweerders] geen eigen bankrekening had, noch is betwist dat privé-uitgaven van [cliënte verweerders of bestuurder cliënte verweerders] door de vof werden voldaan en werden verrekend.

5.5 De raad stelt op basis van het voorgaande – mede gelet op het onderwerp van het kort geding - vast dat tussen cliënte en de vof kennelijk een rekening-courant verhouding heeft bestaan, waarbij de door de vof betaalde facturen van verweerster intern werden verrekend. Onder die omstandigheden mocht verweerster de betalingen van de vof accepteren, ook na het protest van klaagster sub 1 tijdens de zitting op 13 februari 2019. Verweerster kon en mocht afgaan op de mededeling van haar cliënte dat verrekening nog zou volgen, en dat zij wel degelijk gerechtigd was tot betaling via de vof.

5.6 Voor zover klagers stellen dat door [bestuurder cliënte verweerders] meer is betaald dan vanuit de vof is toegestaan, geldt dat hiervan geen verwijt aan verweerster kan worden gemaakt.

5.7 De raad zal, gelet op hetgeen hiervoor overwogen, de klacht ten aanzien van verweerster  ongegrond verklaren.”

200240: overwegingen hof - verweerster

5.4    Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht tegen verweerster te komen dan die van de raad, met uitzondering van rechtsoverweging 5.4 voor zover daarin is overwogen dat de cliënte van verweerders geen eigen bankrekening had.

5.5    Ter zitting van het hof heeft verweerster ten aanzien van de bankrekening van haar cliënte het volgende verklaard. Naar aanleiding van de bezwaren van klagers tegen de betaling van de facturen door de vof tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, heeft verweerster aan de bestuurder van haar cliënte gevraagd of de facturen voldaan konden worden door de cliënte in plaats van door de vof. De bestuurder van cliënte heeft verweerster uitgelegd dat cliënte wel beschikte over een bankrekening, maar dat zij daar nooit gebruik van maakte en zij geen idee had hoe zij van die rekening gebruik kon maken. Het was standaardpraktijk dat de bestuurder van cliënte de betalingen vanuit de vof deed of liet doen door de boekhouder aan wie zij de facturen toestuurde, waarna privébetalingen verrekend werden met de andere vennoot (zie ook de verklaring bij de raad onder 5.3).

5.6    Het hof is van oordeel dat verweerster naar aanleiding van het verhandelde bij de voorzieningenrechter voldoende navraag bij haar cliënte heeft gedaan naar de reden voor die betalingen vanuit de vof en dat verweerster genoegen kon nemen met die toelichting van haar cliënte. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat een advocaat mag vertrouwen op de juistheid van de informatie van een cliënte en slechts in uitzonderingsgevallen de juistheid daarvan dient te verifiëren (vgl. onder meer HvD 3 juni 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:49 en ECLI:NL:TAHVD:2019:47). Van zo een uitzonderingsgeval is in deze kwestie geen sprake.

5.7    Voor het overige sluit het hof zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.

5.8    Het hof verwerpt de beroepsgronden van klagers en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 28 september 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Den  Haag, gewezen onder nummer 19-737/DH/DH en 19-738/DH/DH.

 

Deze beslissing is gewezen door  J. Blokland, voorzitter,  T.E. van der Spoel en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 29 maart 2021.