Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-04-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:58

Zaaknummer

200259

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. De raad heeft de klachtonderdeel a) ongegrond verklaard en klachtonderdeel b) gegrond verklaard. De raad heeft aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd en de raad heeft verweerster veroordeeld in de proceskosten, de reiskosten en het griffierecht. Het hof komt tot het oordeel dat de stelling van klaagster, dat zij geen contact heeft gehad met verweerster en dat zij verweerster geen opdracht heeft gegeven om aan de politie toestemming te geven klaagsters huissleutels aan de derde af te geven, ongeloofwaardig is. Dit betekent dat klachtonderdeel b) feitelijke grondslag mist en ongegrond is. Het hoger beroep slaagt. Het hof vernietigt de beslissing van de raad voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en verklaart, opnieuw rechtdoende, de klacht onder b) alsnog ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING

van 9 april 2021

in de zaak 200259

naar aanleiding van het hoger beroep van :

verweerster

tegen

klaagster

 

1        DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 19 oktober 2020 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 19-660/AL/OV). In deze beslissing is klachtonderdeel b) door de raad gegrond verklaard en is klachtonderdeel a) door de raad ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

Deze beslissing is als ECLI:NL:TADRARL:2020:256 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beroepschrift van de gemachtigde van verweerster, mr. A.C. Huisman, tegen deze beslissing is op 10 november 2020 per e-mail en op 12 november 2020 per post ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad.

2.3        Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 5 februari 2021. Daar zijn verweerster en haar gemachtigde enerzijds en klaagster en haar gemachtigde, mr. H. Tadema, anderzijds verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht. De gemachtigde van verweerster heeft gepleit aan de hand van pleitaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

2.4        De gemachtigde van klaagster heeft ter zitting medegedeeld dat hij op 4 januari 2021 per e-mail een verweerschrift naar de griffie en de wederpartij heeft gezonden. De griffie heeft de gemachtigde van klaagster per e-mail van 12 januari 2021 de ontvangst van zijn e-mail bevestigd. Uit de e-mail van de griffie blijkt echter dat bij de e-mail van de gemachtigde van klaagster alleen een schrijven van het hof van 20 november 2020 en het beroepschrift van de zijde van verweerster was gevoegd. De gemachtigde van klaagster heeft het verweerschrift tijdens de zitting alsnog overgelegd. De gemachtigde van verweerster heeft ingestemd met het alsnog in het geding brengen van het verweerschrift. Op verzoek van het hof heeft de gemachtigde van verweerster een leesbare kopie overgelegd van de WhatsApp-berichten van verweerster met de hierna onder 4.5 bedoelde derde, zoals opgenomen in het antwoord van verweerster op de klacht. Ook deze stukken maken onderdeel uit van het dossier van het hof.

 

3        KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)        (…)

b)        In de tijd dat klaagster gedetineerd was, heeft verweerster toestemming aan de politie gegeven om klaagsters huissleutels aan een derde af te geven, terwijl klaagster daarvoor geen opdracht aan verweerster had gegeven.

 

4        FEITEN

4.1        Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2        Klaagster was van 9 november 2017 tot en met 20 juli 2018 gedetineerd. Verschillende advocaten waaronder verweerster hebben een toevoeging aangevraagd om haar bij te staan.

4.3        Bij e-mailbericht van verweerster van 19 december 2017 aan een eerdere advocaat (hierna: de eerste advocaat) heeft verweerster aangegeven dat klaagster haar heeft verzocht om haar belangen in een lopende strafzaak te willen behartigen. Verweerster heeft de eerste advocaat in die e-mail verzocht om het dossier van die strafzaak aan haar toe te zenden.

4.4        Bij e-mailbericht van de eerste advocaat aan verweerster van 18 januari 2018 heeft de eerste advocaat geschreven dat klaagster hem op 3 januari 2018 opnieuw heeft benaderd met de mededeling dat zij wil dat de zaak door verweerster wordt overgenomen.

4.5        Verweerster heeft contact opgenomen met de politie en meegedeeld dat de huissleutels van klaagster aan de derde konden worden afgegeven. Uit een proces-verbaal van politie blijkt dat de derde die sleutels op 3 januari 2018 bij het bureau van de politie te X heeft opgehaald.

4.6        Op 22 december 2017 is er een melding gedaan van een inbraak in de woning van klaagster.

 

5        BEOORDELING

beoordeling raad

5.1        De raad heeft klachtonderdeel b gegrond verklaard en daarbij overwogen dat een advocaat belangrijke afspraken, en soms ook een gegeven advies of informatie, schriftelijk dient vast te leggen ter vermijding van onduidelijkheid. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op de advocaat te rusten. De raad heeft vastgesteld dat verweerster de verstrekte opdracht niet schriftelijk aan klaagster heeft bevestigd. Ook de concrete afspraak/opdracht om contact op te nemen met de politie om klaagsters sleutels te laten afgeven, is niet schriftelijk vastgelegd. Het had aldus de raad op de weg van verweerster gelegen om dat wel te doen om onduidelijkheid te voorkomen. Nu dit niet is gebeurd en er ook verder geen bewijs voorhanden is dat verweerster in opdracht of met toestemming van klaagster heeft gehandeld, kan de raad niet vaststellen dat verweerster in opdracht van klaagster heeft gehandeld.

beroepsgronden

5.2        Het beroep richt zich tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdeel b en de in dit verband opgelegde maatregel en proceskostenveroordeling. Verweerster heeft, voor zover in beroep van belang, tegen de beslissing van de raad aangevoerd dat de lezing van klaagster onwaar en in ieder geval niet aannemelijk is. Verweerster betwist de lezing van klaagster dat ze verweerster nooit om bijstand heeft gevraagd. Die lezing wordt ook weersproken door de e-mail van de eerste advocaat van 18 januari 2018. Klachtonderdeel a, inhoudende dat verweerster de belangen van klaagster heeft behartigd terwijl klaagster dat nooit aan verweerster heeft verzocht, is door de raad ongegrond verklaard omdat de juistheid van die stelling van klaagster niet is komen vast te staan. Klaagster heeft daar geen beroep tegen ingesteld. Klaagster stelt daarnaast dat zij de derde niet kent terwijl uit door klaagster overgelegde mailberichten van eMates tussen klaagster en de derde het tegendeel blijkt. Ook uit een door de politie opgesteld proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de derde een vriendin is van een naaste van klaagster. De verklaring van verweerster dat klaagster haar opdracht heeft gegeven tot het afgeven van sleutels aan de derde is eveneens een aanwijzing dat klaagster de derde kent. Klaagster stelt dat het afgeven van sleutels verband houdt met een inbraak. Uit het door de politie opgestelde proces-verbaal van bevindingen volgt echter dat deze inbraak op 22 december 2017 heeft plaatsgevonden, terwijl de sleutels pas op 3 januari 2018 aan de derde werden afgegeven. Aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van klaagster is het nodige af te doen. De lezing van verweerster is aannemelijk en de klacht moet ongegrond worden verklaard, aldus verweerster.

5.3        Ter zitting heeft verweerster verklaard dat haar eerste contact met klaagster telefonisch was. De secretaresse van verweerster heeft toen aan verweerster gezegd dat er een telefoontje uit de Penitentiaire Inrichting (PI) was. Verweerster heeft verklaard dat klaagster in dit gesprek onder meer heeft gezegd dat klaagster niet wist waar haar sleutels waren en dat verweerster toen tegen klaagster onder meer gezegd heeft dat ze met de eerste advocaat contact zou opnemen en dat ze zou trachten te achterhalen waar de sleutels zich bevonden.

5.4        Verweerster heeft verklaard dat het tweede telefoongesprek met klaagster plaatsvond nadat verweerster met de heer O. van de politie (hierna: “de brigadier”) had gesproken over de sleutels van klaagster. Verweerster heeft verklaard dat de brigadier haar heeft gezegd dat de derde over de sleutels met de politie contact had gehad. Verweerster stelt dat zij toen met klaagster contact heeft opgenomen omdat verweerster inmiddels wist waar de sleutels waren en omdat verweerster aan klaagster wilde vragen of klaagster toestemming wilde geven om de sleutels aan de derde te geven. Verweerster heeft verklaard dat zij om met klaagster te kunnen bellen met de PI telefonisch contact moest opnemen met het verzoek haar te laten terugbellen. Klaagster heeft haar toen teruggebeld en heeft verweerster toen toestemming gegeven de sleutels aan de derde te geven. Verweerster heeft verklaard dat klaagster haar toen het telefoonnummer van de derde heeft gegeven met wie verweerster vervolgens gebeld heeft.

5.5        Verweerster heeft verklaard dat klaagster een Duits accent heeft en dat zij in de twee telefoongesprekken gesproken heeft met iemand met hetzelfde Duitse accent. Over de derde heeft verweerster verklaard dat zij een Engels en geen Duits accent heeft.

verweer in beroep

5.6        Klaagster heeft ter zitting van het hof verweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat zij nooit met verweerster heeft gesproken. Het verzoek aan verweerster om voor haar op te treden is niet van klaagster afkomstig maar van de derde die niet gemachtigd was om namens klaagster een andere advocaat te zoeken. Klaagster stelt dat zij er geen belang bij had dat de derde over haar sleutels zou beschikken en klaagster heeft dan ook geen toestemming gegeven de sleutels van haar huis aan de derde af te staan. Klaagster bestrijdt de conclusie van verweerster dat de uitleg van klaagster ongeloofwaardig is.

5.7        Klaagster heeft verder verklaard dat zij het telefoonnummer van de derde niet aan verweerster heeft gegeven. Volgens klaagster was het eMates-bericht van 29 november 2017 haar eerste contact met de derde. Voor dit contact kende zij de derde niet. Klaagster heeft verklaard dat zij na dit contact een aantal keren met de derde telefonisch contact heeft opgenomen en dat de derde haar enige life line was. Zij heeft met de derde gebeld omdat ze niet wist wie ze anders moest bellen om te vragen waar haar zoon vast zat. Klaagster heeft verklaard dat de derde haar twee keer in de PI heeft opgezocht. Volgens klaagster is het duidelijk dat de derde het contact met verweerster heeft gelegd.

maatstaf

5.8        Het hof stelt het volgende voorop. Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

beoordeling in beroep

5.9        Het hof stelt vast dat de verklaringen van klaagster en verweerster haaks op elkaar staan. Het hof is van oordeel dat de verklaring van klaagster op verschillende onderdelen niet geloofwaardig is. Het hof hecht in dit verband in het bijzonder waarde aan het feit dat klaagster ook in hoger beroep blijft betogen dat verweerster zonder toestemming van klaagster de belangen van klaagster heeft behartigd. De juistheid van die stelling is immers niet komen vast te staan, wat leidde tot ongegrondverklaring van de op die stelling gebaseerde klacht in welk oordeel klaagster heeft berust. Ook het e-mailbericht van de eerste advocaat van 18 januari 2018 aan verweerster (zie hierboven 4.4) is een aanwijzing dat het betoog van klaagster niet juist is.

5.10        De stelling van klaagster dat zij nooit met verweerster contact heeft gehad, is door verweerster gemotiveerd betwist. De verklaring van verweerster dat zij tot tweemaal toe door klaagster vanuit de PI is gebeld waarvan de tweede keer na een door verweerster gedaan terugbelverzoek komt het hof overtuigend voor. Het hof heeft ter zitting bovendien vastgesteld dat klaagster, zoals door verweerster is gesteld, een Duits accent heeft. Verweerster heeft bovendien onweersproken gesteld dat de derde een Engels en geen Duits accent heeft. Het is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig dat klaagster geen contact met verweerster heeft gehad.

5.11        Het hof betrekt in zijn oordeel ook dat klaagster over de derde heeft verklaard dat zij haar enige life line was en dat zij verschillende malen contact met de derde heeft gehad. Daarmee lijkt strijdig de stelling van klaagster dat zij de derde tot december 2017 helemaal niet kende en niet heeft verzocht aan de derde haar huissleutels af te geven. Het is bovendien de derde die klaagster op 22 december 2017 een eMates-bericht heeft gestuurd waarin zij onder meer schrijft: “Ik heb de politie gesproken en jij moet toestemming geven voor de sleutels.” Daaruit volgt dat klaagster met de derde contact heeft gehad over de afgifte van de sleutels en dat klaagster ermee bekend was dat zij daarvoor toestemming moest geven. Naar het oordeel van het hof ondersteunen het contact van klaagster met de derde en dit bericht de lezing van verweerster over de gang van zaken. Naar het oordeel van het hof wordt de lezing van verweerster in grote lijnen ook bevestigd door het proces-verbaal van bevindingen van de brigadier. In dit proces-verbaal is bovendien gerelateerd dat de inbraak in de woning van klaagster heeft plaatsgevonden voordat de sleutels door de politie aan de derde zijn afgegeven en niet, zoals klaagster heeft gesteld, nadat de sleutels aan de derde waren afgegeven.

5.12        Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de stelling van klaagster, dat zij geen contact heeft gehad met verweerster en dat zij verweerster geen opdracht heeft gegeven om aan de politie toestemming te geven klaagsters huissleutels aan de derde af te geven, ongeloofwaardig is. Dit betekent dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist en daarom ongegrond is.

5.13        Het beroep van verweerster tegen de beslissing van de raad slaagt. Het hof is van oordeel dat de klacht ongegrond is en dat de uitspraak van de raad moet worden vernietigd zoals hierna vermeld.

proceskosten

5.14        Omdat het hof de beslissing van de raad waarvan beroep vernietigt en de door de raad opgelegde proceskostenveroordeling betrekking heeft op klachtonderdeel b dat het hof ongegrond verklaart, zal de proceskostenveroordeling in eerste aanleg ook worden vernietigd.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 19 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-660/AL/OV, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

en doet opnieuw recht:

- verklaart de klacht onder b alsnog ongegrond.

 

Deze beslissing is gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.A. Wabeke en G.J.K. Elsen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.

griffier        voorzitter

De beslissing is verzonden op 9 april 2021.