Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:59

Zaaknummer

21-040/DB/OB

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij.  Nu niet is gebleken dat verweerster bij het behartigen van de belangen van H Advocaten de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. Klager heeft bij e-mail d.d. 7 augustus 2019 bij de deken geklaagd over gedragingen die op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 hebben plaatsgevonden, zodat de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn is verstreken en klachtonderdeel 4 niet-ontvankelijk wordt verklaard. Omdat klachtonderdeel 6 ziet op vermeend handelen van mr. W kan klager niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen. De voorzitter zal dit klachtonderdeel met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  24 maart 2021

in de zaak 21-040/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

   

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 18 januari 2021 met kenmerk 48|19|163K  en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is van 2006 tot 2011 bijgestaan door advocaten van H Advocaten, waaronder mr. V en mr. W, in een geschil met A. Klager is in de appel- en herroepingsprocedure in het ongelijk gesteld. Klager verwijt mr. W dat hij beroepsfouten heeft gemaakt.

1.2    Klager heeft de declaraties van H Advocaten tot een bedrag van plusminus € 40.000,00  onbetaald gelaten. Bij brief d.d. 7 augustus 2015 heeft verweerster als advocaat van H Advocaten aan klager een voorstel gedaan tot het treffen van een betalingsregeling, welk voorstel niet door klager is geaccepteerd. Klager heeft met diverse advocaten van het kantoor H Advocaten gecorrespondeerd, waarbij is geprobeerd om de kwestie minnelijk te regelen. Op 2 februari 2016 is namens H Advocaten opnieuw een betalingsregeling aan klager aangeboden. Ook is de interne klachtenregeling van H Advocaten gevolgd, waarbij klagers klachten ongegrond zijn verklaard. Een regeling tussen klager en H Advocaten is niet tot stand gekomen.

1.3    Mr. W heeft op 19 juli 2016 namens H Advocaten aan de deken om advies gevraagd over het ten laste van klager leggen van conservatoir beslag. Op 20 juli 2016 heeft de deken positief geadviseerd.

1.4    Verweerster heeft namens H Advocaten op 22 juli 2016 bij de Voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg een verzoekschrift ingediend waarbij zij verlof heeft gevraagd voor het ten laste van klager leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en onder derden. Op 26 juli 2016 heeft de Voorzieningenrechter het gevraagde verlof voor een bedrag van ruim € 62.000,-- verleend. Verweerster heeft vervolgens op 1 en 2 augustus 2016 beslag doen leggen op de inboedel en inventaris van de eenmanszaken van klager, op enige motorvoertuigen en onder de bank.

1.5    Op 8 augustus 2016 heeft verweerster de dagvaarding in de bodemprocedure aan klager doen betekenen.

1.6    Op 8 augustus 2016 heeft verweerster aan klager een voorstel tot het treffen van een minnelijke regeling gedaan, inhoudend dat klager een bedrag van € 20.000,-- aan H Advocaten zou voldoen. Klager heeft dit voorstel geaccepteerd en heeft conform de getroffen regeling  een bedrag van € 20.000,-- aan H Advocaten voldaan, waarna verweerster de deurwaarder op 16 augustus 2018 heeft verzocht om de gelegde beslagen op te heffen.

1.7    Op 14 november 2016 heeft klager H Advocaten aansprakelijk gesteld voor beweerdelijke beroepsfouten.

1.8    Op 14 augustus 2017 heeft klager een vaststellingsovereenkomst gesloten met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van H Advocaten.

1.9    Klager heeft bij e-mail d.d. 7 augustus 2019 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.

1.    Verweerster heeft in de dagvaarding onjuistheden verkondigd over de kwaliteit van de dienstverlening van mr. W;

2. Verweerster heeft de beslaglegging en de dagvaarding op een zodanige manier gebracht dat kennelijk het enige doel is geweest om klager kapot te maken en hem zoveel mogelijk schade te berokkenen;

3. Verweerster heeft in de dagvaarding ten onrechte gesuggereerd dat klager niet in gesprek heeft willen gaan over de openstaande facturen;

4.    De op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 aan klager aangeboden betalingsregelingen waren onhaalbaar voor klager, gezien diens precaire financiële situatie;

5.    Verweerster heeft geen rekenschap gegeven aan de door mr. W gemaakte beroepsfouten;

6. Mr. W heeft gewacht met de incasso van de openstaande facturen tot 29 mei 2016 zodat klager niet meer zou kunnen worden ontvangen in zijn klachten over de door mr. W verrichte werkzaamheden terwijl klager ervan uitging dat klager en mr. W met gesloten beurzen uit elkaar waren gegaan.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Vast staat dat verweerster heeft opgetreden als advocaat van H Advocaten in het kader van de incasso van de openstaande vordering van H Advocaten op klager. De klacht heeft aldus betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

4.2    Klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5

De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat H Advocaten eerst heeft getracht om in der minne betaling van de openstaande declaraties te verkrijgen. Toen dat niet lukte heeft H Advocaten de deken geconsulteerd over de mogelijkheid om conservatoire maatregelen te treffen. Na positief advies van de deken heeft verweerster namens H Advocaten aan de Voorzieningenrechter verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag. Dat stond verweerster in het kader van het behartiging van de belangen van H Advocaten vrij. Het staat een advocaat vrij om bij een voldoende mate van betalingsonzekerheid conservatoire maatregelen te treffen ter verkrijging van betaling van openstaande declaraties.

4.3    De Voorzieningenrechter heeft het verlofrekest getoetst en aan H Advocaten verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken en onder derden, waarna verweerster namens H Advocaten conservatoir beslag heeft doen leggen en binnen de door de Voorzieningenrechter gestelde termijn klager heeft doen dagvaarden. Aldus heeft verweerster gehandeld in overeenstemming met hetgeen civiel- en tuchtrechtelijk is voorgeschreven. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat klagers belangen door de beslaglegging en de daarop volgende dagvaarding onnodig en onevenredig zijn geschaad. Voor de juistheid van het ernstige verwijt dat kennelijk het enige doel is geweest om klager kapot te maken en hem zoveel mogelijk schade te berokkenen heeft de voorzitter in het dossier geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden.

4.4    Verweerster heeft de stelling van klager, dat verweerster in de dagvaarding onwaarheden heeft verkondigd uitdrukkelijk weersproken. De voorzitter overweegt dat de door verweerster verwoorde standpunten de inhoud betreffen van het civielrechtelijke geschil dat klager en H Advocaten verdeeld hield. Verweerster mocht in haar hoedanigheid van advocaat van H Advcaten het standpunt van H Advocaten, dat mr. W geen beroepsfouten had gemaakt, naar voren brengen. Het is niet aan de tuchtrechter om over de juistheid van dat standpunt te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake.

4.5    Dat verweerster de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan zij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het verzochte verlof voor het leggen van beslag is na toetsing door de rechtbank verleend. Omdat klager en H Advocaten een minnelijke regeling hebben getroffen, is de bodemprocedure niet voortgezet en heeft aldus geen inhoudelijk debat over noch een civielrechtelijke beoordeling van de standpunten van partijen plaatsgevonden. Dit kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.6    Nu niet is gebleken dat verweerster bij het behartigen van de belangen van H Advocaten de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden, zal de voorzitter de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.    

4.7    Klachtonderdeel 4

Klager heeft zich beklaagd over de op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 aan hem aangeboden betalingsregelingen, omdat deze, aldus klager, gezien zijn precaire financiële situatie onhaalbaar voor hem waren. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft bij e-mail d.d. 7 augustus 2019 bij de deken geklaagd over gedragingen die op 7 augustus 2015 en 2 februari 2016 hebben plaatsgevonden, zodat de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet genoemde termijn is verstreken. Klachtonderdeel 4 is dan ook te laat ingediend en moet niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.8    Klachtonderdeel 6

De voorzitter overweegt dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor diens eigen handelen of nalaten. Omdat klachtonderdeel 6 ziet op vermeend handelen van mr. W kan klager dan ook niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen. De voorzitter zal dit klachtonderdeel met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen 1, 2, 3 en 5 , met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    klachtonderdeel 2, met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    klachtonderdeel 4, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 maart 2021.

 

Griffier                   Voorzitter