Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:42

Zaaknummer

20-762/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 maart 2021 in de zaak 20-762/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 14 februari 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 24 september 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/61 cij/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de videozitting van de raad van 8 februari 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20 alsmede van de door verweerder op 28 december 2020 nagezonden e-mail.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Begin maart 2018 heeft klager vanuit de penitentiaire inrichting telefonisch contact opgenomen met verweerder in verband met een strafzaak waarvoor hij zich in voorlopige hechtenis bevond. Hij werd op dat moment bijgestaan door mr. R.

2.3    Verweerder heeft mr. R. benaderd en hem om een kopie van het strafdossier van klager verzocht.

2.4    Op 2 maart 2018 heeft (de secretaresse van) verweerder de broer van klager een e-mail gestuurd met de volgende tekst:

“Naar aanleiding van uw telefonisch verzoek van zojuist vermeld ik hieronder het rekeningnummer waarnaar u het gevraagde voorschot van € 1.000,- kunt overmaken. Na ontvangst zal [verweerder] de zaak voor uw broer kunnen behartigen.”

2.5    Verweerder heeft een kopie van het dossier van mr. R. ontvangen en bestudeerd. Hij heeft klager vervolgens op 9 maart 2018 in de penitentiaire inrichting bezocht en met hem gesproken over de mogelijkheid dat hij hem zou bijstaan.

2.6    Verweerder heeft klager op 12 maart 2018 een factuur ten bedrage van EURO 1.000,- inclusief btw gezonden. Blijkens deze factuur betrof dit honorarium.

2.7    Verweerder heeft klager uiteindelijk niet bijgestaan. Mr. R. heeft klager tot de uitspraak in eerste aanleg bijgestaan. In het hoger beroep heeft een andere advocaat klager bijgestaan.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij:

a)    niets heeft gedaan en zijn afspraken met klager niet is nagekomen. Klager stelt in dit verband dat hij met verweerder had afgesproken dat hij hem, klager, voor een vast bedrag zou bijstaan maar dat hij dat een dag voor de zitting alsnog weigerde als klager niet meer zou betalen.

b)    klager onder druk heeft gezet om te betalen en hem heeft gedwongen op het laatste moment een andere advocaat te vinden.

c)    hij geen inhoudelijke kennis van zaken heeft.

d)    hij klager in onzekerheid heeft gelaten.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Dat verweer komt er kort gezegd op neer dat zijn dienstverlening aan klager bestond uit het geven van een second opinion. Hij stelt te hebben aangegeven bereid te zijn de behandeling van de zaak van mr. R. over te nemen maar dat de reeds verzonden (en betaalde) nota daarvoor ontoereikend was. Omdat klager geen nieuwe voorschotnota wilde betalen en verweerder en mr. R. op één lijn zaten ten aanzien van de verdedigingsstrategie, is volgens verweerder besloten dat hij de zaak niet van mr. R. zou overnemen.

 

5    BEOORDELING

Klachtonderdeel a), b) en d)

5.1    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.2    Op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen wat de exacte afspraken tussen klager en verweerder zijn geweest. Een schriftelijke opdrachtbevestiging ontbreekt en uit de e-mail van verweerder aan de broer van klager blijkt ook niet dat de werkzaamheden van verweerder beperkt zouden blijven tot het uitbrengen van een second opinion. Het had op de weg van verweerder gelegen om – ter vermijding van misverstand – voor schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken zorg te dragen. Dat hij dat heeft nagelaten is op zichzelf genomen echter van onvoldoende gewicht om klachtonderdeel a) in zoverre gegrond te verklaren. Klager is daardoor immers niet in zijn belang geschaad, nu vaststaat dat hij de hele procedure in eerste aanleg is bijgestaan door mr. R.

5.3    Dat verweerder een dag voor de zitting weigerde iets in de procedure te ondernemen als klager niet meer zou betalen, hem onder druk heeft gezet om te betalen, hem heeft gedwongen op het laatste moment een andere advocaat te vinden en hem in onzekerheid heeft gelaten, acht de raad niet aannemelijk. Uit de stukken blijkt daarvan in elk geval niets en het feit dat klager na begin maart 2018 nooit meer contact met verweerder heeft opgenomen en tot de uitspraak in eerste aanleg door mr. R. is bijgestaan, valt daarmee ook niet te rijmen. De klachtonderdelen a), b) en d) zijn naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.4    Dit klachtonderdeel ziet op de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder. De raad stelt voorop dat de tuchtrechter op grond van artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter daarbij rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

5.5    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad niet dat de dienstverlening door verweerder niet aan de professionele standaard heeft voldaan. Meer in het bijzonder blijkt daaruit niet dat verweerder – zoals klager stelt - geen inhoudelijke kennis van zaken heeft. Ook klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. A. Schaberg en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2021.