Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:61

Zaaknummer

21-133/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalig advocaat. Executie bevel tot betaling eigen bijdrage. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij bij uitblijven van betaling de deurwaarder heeft verzocht om tot executie van de beschikking van de rechtbank over te gaan. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond. Hoewel verweerders reactie op de klacht buiten de door de deken bij e-mail van 5 augustus 2020 gestelde termijn van drie weken heeft plaatsgevonden, heeft verweerder wel binnen de op basis van de interne klachtenregeling van verweerders kantoor geldende termijn van een maand gereageerd. De klacht dat verweerder de opdracht van de deken niet heeft uitgevoerd door de klacht niet intern te behandelen mist naar het oordeel van de voorzitter dan ook feitelijke grondslag. Ook klachtonderdeel 2 is dan ook kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 16 maart 2021

in de zaak 21-133/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

Klager

over:

Verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 10 februari 2021 met kenmerk K20-117, door de raad ontvangen op 10 februari 2021, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is in 2017 door verweerder bijgestaan in een kwestie rondom de beëindiging van de schuldsaneringsregeling en in een kwestie rondom een verzoek tot nihilstelling van alimentatie. Verweerder heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging.

1.2    Klager heeft geweigerd om de nota eigen bijdrage, het griffierecht en de verschotten aan verweerder te voldoen. Op 29 mei 2018 heeft verweerder de rechtbank verzocht om klager te bevelen tot betaling aan verweerder van de opgelegde eigen bijdrage, het griffierecht en de verschotten. Klager heeft schriftelijk verweer gevoerd en naar voren gebracht dat verweerder had verzuimd om nihilstelling van de bestaande alimentatieschuld te vragen. Bij beschikking van 17 augustus 2018 heeft de rechtbank verweerders verzoek toegewezen. Verweerder heeft de beschikking door de deurwaarder aan klager laten betekenen. 

1.3    Op 29 januari 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.    Klager heeft zich onder meer beklaagd over het feit dat verweerder jegens klager maatregelen had getroffen ter zake van de incasso van de openstaande eigen bijdrage, het griffierecht en de verschotten. Bij beslissing van de raad d.d. 21 oktober 2019 (kenmerk 19-380/DB/LI) heeft de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard. Na de beslissing van de raad heeft verweerder, die de incasso van zijn vordering lopende de klachtprocedure had opgeschort, de incasso hervat.

1.4    Bij brief d.d. 21 februari 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager het volgende bericht:

    “(…) Dit verzameninkomen was door de Belastingdienst op 14-03-2017 nog niet definitief vastgesteld. Daarom heeft de Raad nu de wettelijk voorgeschreven hercontrole uitgevoerd. (…) Uit deze hercontrole blijkt nu dat de hoogte van het definitief vastgestelde verzamelinkomen en/of vermogen in 2015 boven de wettelijke grens ligt. U heeft daarom met terugwerkende kracht geen recht op een tegemoetkoming in de kosten van uw advocaat. Dit betekent dat u de kosten van uw advocaat zelf moet betalen. (…) Omdat de Raad uw advocaat al heeft uitbetaald, ontvangt u nu een rekening van ons. Wij hebben € 1.568,39 aan uw advocaat uitbetaald (…)”

1.5    Bij brief d.d. 24 maart 2020 heeft de Raad voor Rechtsbijstand aan klager het volgende bericht:

“Met deze brief bevestig ik u dat het hercontrolebesluit (verzenddatum 21 februari 2020) onder nummer 1HV9463 komt te vervallen. De zaak is abusievelijk niet correct in het proces beoordeeld.

Aangezien de vordering van de Raad (€ 1.568,39) op u is komen te vervallen, is aan de financiële administratie opdracht gegeven het proces van inning en invordering stop te zetten. (…)”

1.6    Op 29 juli 2020 heeft verweerder ter executie van de beschikking van de rechtbank  van 17 augustus 2018 executoriaal derdenbeslag op klagers loon doen leggen.    Klager heeft bij de deurwaarder bezwaar gemaakt tegen de beslaglegging, stellende dat verweerder reeds was betaald door de Raad voor Rechtsbijstand. De deurwaarder heeft klager bij e-mail van 4 augustus 2020 bericht dat de incasso van de vordering via het loonbeslag zou worden voortgezet omdat de eigen bijdrage niet aan verweerder was voldaan, ook niet door de Raad voor Rechtsbijstand.

1.7    Op 4 augustus 2020 heeft klager door middel van het invullen van een webformulier opnieuw bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij e-mail d.d. 5 augustus 2020 heeft de deken klager en verweerder als volgt bericht:

    “(…) Ik verwijs partijen allereerst naar de interne klachtenregeling van [verweerder]. Hij dient ervoor te zorgen dat de klacht conform de kantoorklachtenregeling wordt behandeld. (…)

    Derhalve zal de deken de klacht over [verweerder] in behandeling nemen zodra [klager] de klacht aanvult met:

    a) informatie of de klacht is voorgelegd aan het kantoor waarbinnen de advocaat werkzaam is en de uitkomst van de procedure;

    b) informatie of de klacht is voorgelegd aan de onafhankelijke partij waarbij de advocaat is aangesloten en de uitkomst van die procedure.

    Ik verzoek [klager] de klacht met de verzochte informatie binnen 3 weken na heden aan te vullen, bij gebreke waarvan de klacht door de raad van discipline kan worden terugverwezen.

    Indien ik binnen drie weken na heden niet van u heb vernomen, zal ik de klacht niet in behandeling nemen en worden de door [klager] toegezonden bescheiden vernietigd.(…)”

1.8    Bij brief d.d. 5 augustus 2020 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“Op verzoek van [de deken] doe ik bij deze mijn klacht toekomen welke ik op 4 augustus 2020 heb ingediend bij de Orde van Advocaten Limburg en gericht aan de deken. (…)”   

1.9    Bij e-mail d.d. 1 september 2020 heeft verweerder klager als volgt bericht:

    “Ik ontving uw schrijven van 5 augustus 2020, tevens gericht aan de Deken der Orde van Advocaten, in goede orde. Naar ik thans begrijp beoogde u daarmee een klacht in te dienen conform de interne klachtenregeling, zoals de Deken schreef op dezelfde datum. Welnu, ik ben verheugd daar tijdig mee bekend te zijn, nu ik conform mijn algemene voorwaarden de klacht dien te     behandelen binnen vier weken na ontvangst van de klacht en die vier weken zijn nog niet om.(…)”

In de e-mail van 1 september 2020 heeft verweerder op klagers klacht gereageerd, aan klager medegedeeld dat de klacht ongegrond was en dat hij de klacht indien gewenst zou kunnen indienen bij de Geschillencommissie Advocatuur.  

    

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden;

2. Verweerder is tekortgeschoten in de dienstverlening.

2.2    Toelichting

Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat hij nog gelden van klager tegoed heeft terwijl de Raad voor Rechtsbijstand heeft aangegeven dat zij reeds aan verweerder had betaald. De eigen bijdrage is hiermee komen te vervallen. Ondanks de bewijsstukken werd het derdenbeslag op klagers loon gehandhaafd terwijl de vordering al was betaald. Verweerder heeft de opdracht van de deken niet uitgevoerd door de klacht niet intern te behandelen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder in de eerste plaats onzorgvuldigheid in financiële aangelegenheden. Zoals de raad reeds bij beslissing d.d. 21 oktober 2019 (kenmerk 19-380/DB/LI) heeft geoordeeld staat het een advocaat vrij om openstaande facturen te innen. Vast staat dat bij beschikking van de rechtbank van 17 augustus 2018 verweerders verzoek tot betaling van de eigen bijdrage, het griffierecht en de verschotten is toegewezen, dat verweerder die beschikking door de deurwaarder aan klager heeft laten betekenen en dat betaling vervolgens is uitgebleven. Onder die omstandigheden stond het verweerder vrij om executoriaal derdenbeslag te doen leggen op klagers loon.

4.2    Dat de Raad voor Rechtsbijstand bij brief d.d. 21 februari 2020 aan klager heeft medegedeeld dat hij de advocaatkosten zelf diende te betalen aan de Raad voor Rechtsbijstand, op welk besluit de Raad voor Rechtsbijstand vervolgens bij brief d.d. 24 maart 2020 is teruggekomen onder de mededeling dat de invordering zou worden gestaakt, doet niets aan klagers plicht tot betaling van de eigen bijdrage, het griffierecht en de verschotten aan verweerder. Die betalingsverplichting werd immers niet geraakt door het (ingetrokken) besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, dat enkel zag op het door verweerder bij de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerde honorarium voor zijn werkzaamheden. Dat het bedrag dat klager op grond van de beschikking van de rechtbank d.d. 17 augustus 2018 aan verweerder verschuldigd was, reeds aan verweerder was betaald is door verweerder uitdrukkelijk weersproken en dit is ook niet gebleken uit de overgelegde stukken. De voorzitter is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat hij bij uitblijven van betaling de deurwaarder heeft verzocht om tot executie van de beschikking van de rechtbank over te gaan. Klachtonderdeel 1 is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3    Klager verwijt verweerder in de tweede plaats dat hij is tekort geschoten in de dienstverlening doordat hij de opdracht van de deken niet heeft uitgevoerd door de klacht niet intern te behandelen. Vast staat dat verweerder bij e-mail van 1 september 2020 heeft gereageerd op de klacht die klager bij e-mail van 5 augustus 2020 aan verweerder heeft toegestuurd. Hoewel verweerders reactie aldus buiten de door de deken bij e-mail van 5 augustus 2020 gestelde termijn van drie weken heeft plaatsgevonden, heeft verweerder wel binnen de op basis van de interne klachtenregeling van verweerders kantoor geldende termijn van een maand gereageerd. De klacht dat verweerder de opdracht van de deken niet heeft uitgevoerd door de klacht niet intern te behandelen mist naar het oordeel van de voorzitter dan ook feitelijke grondslag. Ook klachtonderdeel 2 is dan ook kennelijk ongegrond.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2021.

 

Griffier                   Voorzitter