Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:45

Zaaknummer

20-905/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft een civiele procedure ingesteld tegen klager, zijn cliënt, over de betaling van facturen. De kantonrechter heeft de facturen gematigd en de vordering gedeeltelijk toegewezen. Klager heeft uitvoering gegeven aan het vonnis. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld, waarna op verzoek van klager een schikking is getroffen. De klacht dat klager voor verweerder onder druk is gezet om de schikking te treffen is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 22 maart 2021 in de zaak 20-905/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 18 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 23 november 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/77 cij/so van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de videozitting van de raad van 8 maart 2021. Klager heeft de raad vooraf op de hoogte gebracht van het feit dat hij niet zou verschijnen. Verweerder is behoorlijk opgeroepen maar is zonder voorafgaand bericht evenmin verschenen.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 19 alsmede van de e-mail met bijlagen zijdens verweerder d.d. 22 januari 2021 en de op 25 januari 2025 door klager nagezonden stukken.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerder heeft klager als advocaat bijgestaan ter zake een zakelijk geschil van de door klager gedreven eenmanszaak (…). Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden aan klager een factuur gezonden van EURO 5.645,38. Over de hoogte van deze factuur heeft klager bij de deken een klacht ingediend. De deken heeft in die zaak op 3 augustus 2018 zijn visie gegeven, die er kort gezegd op neer kwam dat het aan de kantonrechter was om over de juistheid van de factuur te oordelen.

2.3    Verweerder heeft een procedure bij de kantonrechter aanhangig gemaakt en betaling van zijn factuur gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. De totale vordering beliep EURO 8.419,29.

2.4    De kantonrechter heeft op 29 maart 2019 vonnis gewezen en daarin geoordeeld dat de factuur onvoldoende helder gespecificeerd was en dat bepaalde posten ten onrechte waren opgevoerd. Klager is veroordeeld tot betaling aan verweerder van de helft van de gevorderde hoofdsom, te vermeerderen met rente.

2.5    Klager heeft uitvoering gegeven aan het vonnis van de kantonrechter door hetgeen hij uit hoofde daarvan aan verweerder verschuldigd was, te voldoen.

2.6    Op 11 april 2019 heeft verweerder aangekondigd hoger beroep te zullen instellen tegen het vonnis van 29 maart 2019.

2.7    Op 18 april 2019 heeft verweerder aan klager gemeld van het hoger beroep af te willen zien indien klager hem nog een aanvullend bedrag van EURO 3.500,- zou voldoen. Dit voorstel is door klager niet aanvaard.

2.8    Op verzoek van verweerder is op 25 juni 2019 aan klager de dagvaarding in hoger beroep betekend.

2.9    Op 8 juli 2019 is er telefonisch contact geweest tussen klager en verweerder. Klager heeft toen aangegeven de zaak graag te willen oplossen en buitengerechtelijk te willen schikken.

2.10    Klager en verweerder hebben op 3 september 2019 een vaststellingsovereenkomst gesloten uit hoofde waarvan – zakelijk weergegeven - klager aan verweerder een bedrag van EURO 2.500,- diende te betalen in 12 maandelijkse termijnen van EURO 208,33 waartegenover verweerder afzag van het aanbrengen van het  hoger beroep. Partijen hebben aan deze afspraken uitvoering gegeven. 

2.11    Klager heeft op 18 december 2019 een klacht tegen klager ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij hem onder druk heeft gezet om akkoord te gaan met zijn voorstel om nog EURO 2.500,- aan hem te voldoen ter voorkoming van een hoger beroepsprocedure, omdat klager de kosten daarvan en vooral van een verplicht in te schakelen advocaat, meende niet te kunnen betalen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Uit de zich in het dossier bevindende stukken en de stellingen van partijen leidt de raad af dat klager met de aanvullende betaling van EURO 2.500,- uit hoofde van de op 3 september 2019 getroffen schikking aan verweerder uiteindelijk een bedrag heeft voldaan dat nagenoeg gelijk is aan het factuurbedrag waarvan door verweerder betaling was gevorderd (maar dat door de kantonrechter was gematigd). Verweerder had dus een duidelijk belang bij de getroffen schikking. Hoewel op zichzelf voorstelbaar is dat klager door de opstelling van verweerder en het feit dat hij advocaat is, wel enige druk heeft gevoeld om met het gedane schikkingsvoorstel in te stemmen, is naar het oordeel van de raad echter niet gebleken dat hij ook daadwerkelijk door verweerder onder druk is gezet. Klager had bovendien zelf óók een belang bij het treffen van de schikking. Hij hoefde dan immers niet de volledige in eerste aanleg gevorderde rente en kosten te betalen en hoefde geen advocaatkosten voor het hoger beroep te maken. De klacht is naar het oordeel van de raad dan ook ongegrond.

    

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. A. Schaberg en P. Rijpstra, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.