Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:56

Zaaknummer

20-291/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 8 maart 2021 in de zaak 20-291/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 juli 2020 op de klacht van:

 

1.    P(…) B.V.

gevestigd te (…)

klaagster

gemachtigde: (…)

2.    (…)

wonende te (…)

klager

 

over:

 

mr. (…)

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 7 augustus 2019 hebben klagers bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder. Op 20 augustus 2019 heeft het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) aangewezen voor het doen van onderzoek naar de klacht tegen verweerder.

1.2    Op 21 april 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K192 2019 ar/cw van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 22 juli 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 22 juli 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 21 augustus 2020 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op die datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de digitale zitting van de raad van 25 januari 2021. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, en van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd. De raad heeft daarnaast kennis genomen van de volgende stukken:

•    het verzetschrift van 21 augustus 2020, dat door klagers is hersteld op 23 augustus 2020. In het herstelde document is slechts een adres gewijzigd;

•    de e-mail van 8 december 2020, met bijlagen, van de zijde van verweerder;

•    de e-mail van 11 januari 2021, 15.12 uur, met bijlage van de zijde van klagers.

 

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    De voorzitter heeft miskend dat verweerder niet de relevante documenten heeft opgevraagd bij een advocatenkantoor waartegen klagers eerder een klacht hadden ingediend en de voorzitter is ten onrechte tot de conclusie gekomen dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar die eerdere klacht, die betrekking had op de doorbetaling van geldbedragen die zich bevonden op de derdengeldrekening van het betrokken advocatenkantoor en waarop klagers aanspraak maakten.

2.3    Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat onduidelijkheid bestond over de rechthebbende van verzekeringsgelden. De voorzitter heeft dit ten onrechte overgenomen in de voorzittersbeslissing.

2.4    De voorzitter heeft miskend dat verweerder de rechter onvolledig heeft geïnformeerd.

2.5    Het oordeel van de voorzitter dat de vertraging onnodig en fout was, maar dat daaruit geen schade voor klagers is voortgevloeid, berust op een misslag.

 

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een tijdig ingediend en gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat klagers tijdig in verzet zijn gekomen tegen de voorzittersbeslissing en dat zij daarom in het verzet ontvankelijk zijn. De raad is verder evenwel van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten en M.P. de Klerk, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2021.