Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:54

Zaaknummer

20-754/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat niet zij, maar de man, het onderzoeksbureau I B.V. heeft ingeschakeld en de opdracht heeft verstrekt aan het bureau om een rapport op te stellen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken dat verweerster opdracht heeft gegeven tot, dan wel op enigerlei wijze betrokken is geweest bij, het vergaren van informatie, noch dat zij het onderzoeksbureau heeft ingeschakeld of de zoon heeft aangezet om informatie te vergaren. De raad is dan ook van oordeel dat de verwijten dat de zoon door toedoen van verweerster in een loyaliteitsconflict is gebracht, dat dit loyaliteitsconflict door toedoen van verweerster is verergerd en dat zij de man ervan had moeten weerhouden om via de zoon informatie te vergaren, feitelijke grondslag missen. De door het bureau verrichte observaties kunnen voorts niet als “stalking” worden gekwalificeerd. Ook het verwijt dat verweerster goedkeuring heeft verleend aan stalking van de huidige partner van klaagster, diens kinderen en de zoon mist feitelijke grondslag. Het stond verweerster vrij om ter onderbouwing van het verzoek van haar cliënt de van haar cliënt verkregen informatie ter onderbouwing van het verzoek in het geding te brengen. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 22 maart 2021

in de zaak 20-754/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 3 april 2020 heeft klaagster middels het invullen van een webformulier bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 6 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-053 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 januari 2021. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 13.  

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klaagster en de heer C, zijnde haar ex-echtgenoot, hebben een minderjarige zoon, hierna: “de zoon”. Verweerster heeft de heer C, hierna: “de man”, in 2015 bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en de man. Deze echtscheidingsprocedure heeft onder meer geresulteerd in een verplichting voor de man tot het betalen van partneralimentatie aan klaagster.

2.3    In mei 2018 heeft de man opdracht gegeven aan onafhankelijk onderzoeksbureau I B.V. om klaagsters woonsituatie te onderzoeken. I B.V. beschikt over de daartoe vereiste vergunningen. In de periode van 29 juni 2018 tot 11 juli 2018, op 1 december 2018, op 28 en 29 januari 2019 en op 16 februari 2019 hebben observaties plaatsgevonden. Het onderzoeksbureau heeft op basis van de observaties, openbare bronnen (internet, sociale media) en mededelingen van de zoon en van derden een onderzoeksrapport opgesteld. Het onderzoeksbureau heeft klaagster bij brief d.d. 7 maart 2019 bericht dat zij onderwerp van onderzoek is geweest.

2.4    De man heeft klaagster bij e-mail d.d. 8 maart 2019 bericht dat hij op basis van de conclusies van het onderzoeksrapport de betaling van de partneralimentatie heeft gestaakt. De man en klaagster hebben gecorrespondeerd over de mogelijkheid een regeling in der minne tot stand te brengen. Een regeling in der minne is niet tot stand gekomen.

2.5    Op 18 april 2019 heeft verweerster namens de man een verzoekschrift ex artikel 1:160 BW ingediend. Ter onderbouwing van de verzoeken van de man heeft verweerster namens de man het hierboven genoemde onderzoeksrapport aan het verzoekschrift gehecht en in het geding gebracht. 

2.6    Op 18 juni 2019 heeft mr. G, advocaat, namens klaagster een verweerschrift ingediend.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij:

1.    door de wijze waarop zij de belangen van haar cliënt diende de zoon in een loyaliteitsconflict heeft gebracht;

2.    haar cliënt er niet van heeft weerhouden of heeft ontmoedigd om de zoon in het conflict te betrekken, waardoor het loyaliteitsconflict is verergerd;

3.    goedkeuring heeft gegeven aan het stalken van de huidige partner van klaagster, diens kinderen en de zoon;

4.    haar cliënt er niet van heeft weerhouden om informatie te verzamelen via de  zoon.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te  behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt.

5.2    Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. De advocaat dient te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen. De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

5.3    Verweerster heeft in haar verweer naar voren gebracht dat niet zij, maar de man, het onderzoeksbureau I B.V. heeft ingeschakeld en de opdracht heeft verstrekt aan het bureau om een rapport op te stellen. Verweerster heeft voorts het verweer gevoerd dat zij bij het vergaren van de voor de onderbouwing van het verzoekschrift gebruikte informatie niet betrokken is geweest noch daartoe opdracht heeft gegeven. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is de raad niet gebleken dat verweerster opdracht heeft gegeven tot, dan wel op enigerlei wijze betrokken is geweest bij, het vergaren van informatie, noch dat zij het onderzoeksbureau heeft ingeschakeld of de zoon heeft aangezet om informatie te vergaren. De raad is dan ook van oordeel dat de verwijten dat de zoon door toedoen van verweerster in een loyaliteitsconflict is gebracht, dat dit loyaliteitsconflict door toedoen van verweerster is verergerd en dat zij de man ervan had moeten weerhouden om via de zoon informatie te vergaren, feitelijke grondslag missen.

5.4    De raad overweegt dat het laten opmaken van een onderzoeksrapport door een recherchebureau een in de familierechtpraktijk regelmatig gebruikt en toegestaan middel is om te kunnen vaststellen en bewijzen dat een onderhoudsgerechtigde (in dit geval klaagster) samenwoont met een nieuwe partner, met name in situaties waarin de onderhoudsgerechtigde niet uit eigen beweging melding maakt van de samenwoning. Als niet dan wel onweersproken staat vast dat het door de man ingeschakelde onderzoeksbureau beschikte over de benodigde vergunningen. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerster niet gehouden was om haar cliënt ervan te weerhouden het onderzoeksbureau in te schakelen. De door het bureau verrichte observaties kunnen voorts niet als “stalking” worden gekwalificeerd. Ook het verwijt dat verweerster goedkeuring heeft verleend aan stalking van de huidige partner van klaagster, diens kinderen en de zoon mist feitelijke grondslag.

5.5    Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat de man na ontvangst van de onderzoeksresultaten klaagster schriftelijk heeft geïnformeerd over het staken van de betaling van de partneralimentatie, dat klaagster en de man vervolgens hebben gecorrespondeerd over de mogelijkheid om een regeling tot stand te brengen en dat een regeling niet tot stand is gekomen. De raad overweegt dat, als tussen partijen de bereidwilligheid om elkaar tegemoet te komen ontbreekt dan wel in onvoldoende mate aanwezig is, de advocaat uiteindelijk niet veel anders kan dan de opdracht van de cliënt om formele paden te bewandelen te volgen. Het stond verweerster dan ook vrij en het was zelfs haar taak om, na de mislukte poging om tot een regeling te komen, gevolg te geven aan het verzoek van haar cliënt om de kwestie voor te leggen aan de rechter.

5.6    Vast staat dat verweerster, ter onderbouwing van het namens de man ingediende verzoek ex artikel 1:160 BW, het rapport van het onderzoeksbureau in het geding heeft gebracht. Het stond verweerster vrij om ter onderbouwing van het verzoek van haar cliënt de van haar cliënt verkregen informatie ter onderbouwing van het verzoek in het geding te brengen. Van het feit dat verweerster het rapport in het geding heeft gebracht kan haar naar het oordeel van de raad dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Indien en voor zover klaagster zich niet in de inhoud van het onderzoeksrapport en de in het verzoekschrift namens de man verwoorde standpunten kon vinden was het aan haar dan wel haar advocaat om de stellingen van de man in de procedure te weerspreken en te weerleggen.

5.7    De raad is van oordeel dat verweerster niet nodeloos en op ontoelaatbare wijze de belangen van klaagster en de zoon heeft geschaad en heeft gehandeld binnen de voornoemde grenzen van de vrijheid die verweerster had om de belangen van haar cliënt te behartigen. De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.   

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. E.J.M. Rosier en H.C.M. Schaeken, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.

 

Griffier    Voorzitter