Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-03-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:51

Zaaknummer

20-793/A/NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij in verband met beschuldigingen van (onder meer) valsheid in geschrifte, diefstal en verduistering in een processtuk. Bij het uiten van dergelijke beschuldigingen mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich er tevoren van vergewist dat hier voldoende grond voor bestaat. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit. Dat de beschuldigingen citaten waren uit een processtuk van een andere advocaat in een andere procedure doet aan het voorgaande niet af. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 15 maart 2021 in de zaak 20-793/A/NH naar aanleiding van de klacht van:

wonende te Egmond aan den Hoef

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 27 december 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 16 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk td/re/19-538/1069723 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 1 februari. Daarbij waren klager via telefoonverbinding en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 18.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Tussen klager enerzijds en de heer K. en PVG anderzijds zijn diverse procedures gevoerd. In 2018 is op verzoek van klager een enquêteprocedure gevoerd bij de Ondernemingskamer waarbij klager als aandeelhouder en ex-bestuurder van PVG betrokken was. PVG werd in die procedure bijgestaan door haar voormalige advocaat mr. Van R. Klager heeft een tuchtklacht over mr. Van R. ingediend onder meer naar aanleiding van vermeende grievende uitlatingen door mr. Van R in zijn verweerschrift van 26 april 2018. De raad van discipline heeft dit onderdeel van die klacht bij beslissing van 19 april 2019 gegrond verklaard en mr. Van R. een waarschuwing opgelegd.

2.3    Klager heeft in augustus 2019 een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen PVG en de heer K. in verband met een gestelde vordering op PVG uit hoofde van een arbeidsovereenkomst. In die procedure is verweerder de advocaat van PVG en de heer K. In de dagvaarding heeft de advocaat van klager het volgende geschreven:

“50. (...) Tijdens de zitting bij de Ondernemingskamer en in het verweerschrift van [PVG] in die zaak worden grove beschuldigingen geuit aan het adres van [klager]. [Klager] heeft een klacht ingediend bij de Orde van Advocaten tegen de toenmalige advocaat van [PVG], de heer mr. [Van R.], vanwege zijn uitingen tijdens de zaak. In het verweer geeft mr. [Van R.] aan dat de beweringen zijn gedaan naar aanleiding van informatie verkregen van [onder andere de cliënt van verweerder]. Er volgt een berisping door de Raad van Discipline ten aanzien van mr. [Van R.] wegens geuite beweringen/ beschuldigingen zonder onderliggend bewijs.”

2.4    In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder het volgende citaat over klager uit het verweerschrift van mr. Van R uit de eerdere procedure bij de Ondernemingskamer opgenomen:

“1.2 [Klager] was jaren geleden, ver voordat hij betrokken raakte bij PVG, dierenarts. [Klager] is uit het genootschap van dierenartsen gezet (geroyeerd) wegens valsheid in geschrifte en onrechtmatig handelen als dierenarts ([klager] tekende inentingscertificaten terwijl hij wist dat het desbetreffende vee niet was ingeënt). klager mag als gevolg zijn vak van dierenarts niet meer uitoefenen. Ook is klager betrokken geweest bij malafide exportpraktijken van paarden naar de USA. (...)”

2.5    In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder verder het volgende geschreven:

“9. Omdat [K.] als controlerend bestuurder niet direct betrokken was bij de dagelijkse gang van zaken, heeft [klager] langere tijd zijn gang kunnen gaan, en duurde het enige tijd (pas rond september 2017) voordat duidelijk werd dat het volledig mis ging en er sprake bleek te zijn van zeer ernstige misstanden in het bestuur door [klager]. Dit is in het verweerschrift dat is ingediend bij de Ondernemingskamer ook toegelicht:”

2.6    Vervolgens heeft verweerder ongeveer 10 pagina’s uit het verweerschrift van mr. Van R. als citaat in zijn conclusie van antwoord opgenomen, waaronder onder meer de passages op basis waarvan de raad van discipline eerder de klacht tegen mr. Van R. gegrond heeft verklaard. Verweerder heeft onder meer het volgende citaat opgenomen:

“Begin september: ontdekking diverse frauduleuze handelingen en andere onregelmatigheden gepleegd door [klager]

(iii) liegen over de werkelijke toedracht: (...);

(iv) schimmige wijze van administreren en verzoek om verwijdering veestapel PVG uit het EG-IT systeem: (...). Naar achteraf moet worden geconcludeerd liet [klager] dus toen al zijn privébelang c.q. het belang van zijn eigen onderneming H&S prevaleren boven het belang van PVG. Sterker nog, [klager] was gewoon aan het frauderen!;

(v) verduistering van commissiegelden van PVG: (...). Voor alle duidelijkheid: [klager] stelde deze commissieconstructie voor buiten medeweten van zijn medebestuurder [bestuurder PVG] en zonder goedkeuring van hem c.q. zijn medeaandeelhouder (...). Fraude dus;

(...)

(x) exploiteren eigen onderneming H&S, aankopen eigen runderen, op kosten van PVG diensten laten verrichten voor eigen onderneming, verduisteren runderen van PVG: (...) Zoals in deze paragraaf toegelicht blijken ook keer-op-keer runderen door [klager] te worden verduisterd die naar [bestuurder PVG] vermoedt worden gebruikt voor de eigen onderneming H&S. Ook laat [klager] door PVG diverse diensten verrichten voor (de runderen van) H&S zonder dat H&S daarvoor betaalt;

(xi) poging tot schaden bedrijfsbelangen PVG middels aanbieden (gegevens m.b.t.) topstierkalf en twee topvaarskalveren aan derden: (...) [Klager] kletst maar wat!”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat klager in de door hem ingediende conclusie van antwoord een opeenstapeling van volstrekt onterechte beschuldigingen en onwaarheden heeft geuit als gevolg waarvan klagers naam en goede eer zijn aangetast.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    Klager verwijt verweerder dat de door verweerder namens PVG ingediende conclusie van antwoord in de bodemprocedure diverse onterechte beschuldigingen aan het adres van klager bevat. Om te beginnen heeft verweerder hiertegen ingebracht dat het gerechtvaardigd was om de desbetreffende citaten in de conclusie van antwoord op te nemen omdat klager zelf in paragraaf 50 van de dagvaarding (zie randnummer 2.3) had verwezen naar de grove beschuldigingen aan zijn adres. Om die reden kan klager volgens verweerder niet klagen dat die beschuldigingen in de conclusie van antwoord worden benoemd en dat namens PVG en de heer K wordt getracht toe te lichten dat die beschuldigingen wel degelijk gefundeerd waren.

5.3    Ten tweede heeft verweerder gesteld dat hij – anders dan mr. Van R. - niet alleen is afgegaan op mededelingen van zijn cliënt, maar dat hij bovendien bij diverse derden de beschuldigingen zoals vermeld onder randnummer 2.6 heeft geverifieerd. Voor wat betreft de beschuldiging over het vermeende royement van klager, zoals weergegeven onder randnummer 2.4, heeft verweerder de juistheid niet bij derden heeft geverifieerd maar is hij afgegaan op de informatie die zijn cliënt hem heeft verstrekt. Dát de beschuldigingen juist zijn, is de raad echter niet gebleken. Voor zover verweerder heeft bedoeld aan te voeren dat hij zich van de juistheid van de beschuldigingen heeft vergewist, wordt hij dus niet gevolgd.

5.4    De raad herhaalt dat een advocaat zich moet onthouden van hoogst ernstige beschuldigingen als hij niet zeker weet dat/of daar voldoende grond bestaat. Hij dient zich dan te bedienen van een andere en minder incriminerende stellingname om het beoogde doel te bereiken. Het feit dat klager in de dagvaarding zelf de beschuldigingen van mr. Van R. heeft genoemd, doet hieraan niets af.

5.5    Ten derde heeft verweerder naar voren gebracht dat hij slechts verwees naar de beschuldigingen van mr. Van R., door uit diens verweerschrift te citeren, en dat het niet zijn eigen woorden zijn.

5.6    De raad overweegt als volgt: Enerzijds stelt verweerder dat het slechts beschuldigingen van mr. Van R. betreffen die niet aan hem kunnen worden toegerekend, en anderzijds dat hij in de conclusie van antwoord heeft getracht toe lichten dat de door mr. van R. gebruikte kwalificaties en beschuldigingen wél gefundeerd zijn. Bovendien wordt door de wijze waarop verweerder de citaten in alinea 9 (randnummer 2.5) heeft geïntroduceerd in elk geval de indruk gewekt dat hij zich bij de beschuldigingen aansluit. Dat dat niet zo is, blijkt uit niets. Verweerder heeft het risico genomen dat de woorden van mr. Van R. als de zijne worden gezien. Nu verweerder de verdenkingen van mr. Van R. en zijn cliënten in de conclusie van antwoord zonder voldoende afstand en zonder voldoende voorbehouden als feiten heeft gepresenteerd, kan verweerder zich niet achter verschuilen achter het feit dat het citaten zijn van mr. Van R. zijn.

5.7    Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat het citaat weliswaar harde beschuldigingen bevat, maar dat dat geoorloofd was omdat klager zich even hard beschuldigend heeft uitgelaten over de heer K. De raad volgt verweerder op dit punt evenmin. Zelfs indien klager zich op vergelijkbare wijze over de cliënt van klager heeft uitgelaten, is het onbetamelijk en onprofessioneel van verweerder als advocaat om de wederpartij in een civiel geding herhaaldelijk van strafbare feiten te beschuldigen, temeer gelet op de gekozen bewoordingen. Van een noodzaak om klager van dergelijke ernstige strafbare feiten te beschuldigen is niet gebleken. Dat die beschuldigingen tot een ander (civiel) oordeel zouden kunnen leiden wordt door verweerder niet onderbouwd en is ook onaannemelijk. Verweerder had de beschuldigingen, zonder daaraan inhoudelijk iets af te doen, in gematigder woorden en afstandelijker kunnen en behoren te formuleren.

5.8    Naar het oordeel van de raad is klager door het handelen van verweerder onevenredig in zijn belangen geschaad. De klacht wordt derhalve gegrond verklaard.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande is de klacht gegrond. De raad acht het opleggen van een waarschuwing passend en geboden gezien de aard en ernst van de gedraging.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. D. Horeman, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2021.

 

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 15 maart 2021