Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2021:37

Zaaknummer

20-572/A/OV

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 15 februari 2021

in de zaak 20-572 A/OV

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 september 2020 op de klacht van:

klager

over:

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 5 oktober 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Na een verwijzingsbeslissing van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline van 21 juli 2020, heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) kennisgenomen van de brief van de deken van 6 juli 2020, door de raad ontvangen op 27 juli 2020 en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

1.3    Bij beslissing van 7 september 2020 heeft de voorzitter de klacht tegen verweerster kennelijk niet-ontvankelijk en de klacht tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 7 september 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 20 september 2020 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 23 september 2020 ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 18 januari 2021. Daarbij waren klager, zijn echtgenote en verweerder, ook namens verweerster, aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Ook heeft de raad kennisgenomen van de ter zitting overgelegde  aantekeningen van klager en de door verweerder overgelegde volmacht van verweerster.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk en samengevat weergegeven, in dat de voorzitter, evenals – onder meer klager - bij zijn beslissing ten onrechte van een woekerpolis is uitgegaan. Het gaat niet om een woekerpolis maar om een levensverzekering met vastgesteld eindkapitaal. Voorts was verweerder niet uitsluitend als klachtenfunctionaris bij zijn zaak betrokken. Hij was ervan op de hoogte dat de bank eenzijdig de levensverzekering van klager had omgezet in een beleggingsproduct. Verweerder had de regie over zijn zaak en is ook opgetreden als vervanger van de toenmalige advocaat van klager. Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel c (de vermeende bedreiging) een getuigenverklaring van zijn echtgenote overgelegd. Verder voert klager aan dat de voorzitter in de beslissing niet heeft vermeld welk beleid is gevoerd en verweerster als kantoor verantwoordelijk is voor alle leden die werkzaam zijn op dat kantoor. Voor het overige komen de gronden van het verzet neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen de feiten en klachtomschrijving komt klager in verzet op, in die zin dat volgens klager de feiten in 1.1. en de klachtonderdelen a, b en d onjuist zijn weergegeven. De klacht houdt in dat in de beslissing had moeten worden vermeld en meegewogen dat het om een levensverzekering gaat en niet om een woekerpolis. 

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Hij heeft dus terecht en op juiste gronden de klacht tegen verweerster kennelijk niet-ontvankelijk en de klacht tegen verweerder kennelijk ongegrond bevonden. 

4.3    Daarbij overweegt de raad nog dat, anders dan klager kennelijk veronderstelt, er geen aanwijzingen zijn dat verweerster als kantoor een bepaald beleid voert dat erop gericht is bepaalde jurisprudentie tegen te gaan. 

4.4    Verder overweegt de raad nog dat de voorzitter terecht heeft geoordeeld dat verweerder uitsluitend is opgetreden als klachten- en geschillenfunctionaris naar aanleiding van een aansprakelijkheidsstelling van klager van 29 augustus 2019. Verweerder heeft ter zitting van de raad gemotiveerd betwist dat hij inhoudelijk was betrokken bij de zaak van klager, aangevoerd dat hij niet beschikt over de benodigde kennis van het betreffende rechtsgebied en enkel overleg met de toenmalige advocaat van klager heeft gevoerd over de hoogte van de declaratiekosten. Hiertegenover heeft klager zijn klacht niet nader onderbouwd. Het klachtdossier biedt ook geen aanknopingspunten voor de stelling van klager dat verweerder als vervangend advocaat in zijn zaak is opgetreden of op andere wijze inhoudelijk bij de zaak betrokken was, bij voorbeeld door het voeren van regie. 

4.5    Ten aanzien van de klacht dat de voorzitter ten onrechte is uitgegaan van een  woekerpolis, overweegt de raad als volgt. In de beslissing staat in 1.1 onder het kopje “Feiten” dat klager een opdracht tot juridische bijstand heeft verleend in verband met een mogelijke aanspraak jegens NN/ING vanwege een aan klager verkochte woekerpolis. De raad stelt voorop dat het niet aan de tuchtrechter is om, zoals klager wenst, te boordelen of sprake is van een levensverzekering met uitgesteld kapitaal danwel een woekerpolis. Voor zover klager zou worden gevolgd in zijn stelling dat de weergave van het woord woekerpolis onjuist is, geldt dat dit niet dragend is voor de beslissing en derhalve niet tot een andere uitkomst kan leiden. 

4.6    Ten aanzien van klachtonderdeel c is de raad van oordeel dat de voorzitter terecht tot het oordeel is gekomen dat klager, tegenover de betwisting door verweerder, niet heeft onderbouwd dat verweerder hem heeft bedreigd. De verklaring van de echtgenote van klager draagt bij aan de overtuiging dat er een meningsverschil was tussen verweerder en klager over de hoogte van de advocaatkosten, maar vormt geen bewijs dat verweerder klager heeft bedreigd.

4.7    Nu het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. P. van Lingen en E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. G. Panday als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2021.

Griffier    Voorzitter

 

Verzonden op: 15 februari 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.