Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2021:33

Zaaknummer

20-760/DH/RO

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft in een echtscheidingszaak opgetreden voor de man en de vrouw. Zij heeft de aan de man toegezegde vertrouwelijkheid van een e-mail geschonden. Klacht gegrond, voorwaardelijke schorsing van twee weken.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 25 januari 2021 in de zaak 20-760/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 12 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Op 7 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2020/62 edg/gh van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 december 2020. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Verweerster heeft klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw) bijgestaan bij hun echtscheiding. Klager en de vrouw hebben een minderjarige dochter.

2.3    Op 30 maart 2020 heeft verweerster onder meer een concept-ouderschapsplan, voorzien van een toelichting, voorgelegd aan klager en de vrouw.

2.4    Op 22 april 2020 heeft klager per e-mail aan verweerster laten weten dat hij niet akkoord is met het concept-ouderschapsplan. Klager heeft het volgende geschreven:

“(…) Na aanleiding van ons telefonisch contact stuur ik u hierbij een mail dat ik wil aangeven niet akkoord te gaan met het concept.

Zoals beloofd zou ik vanavond een mail met mijn punten naar u versturen, maar gezien het aantal punten wil ik hier even de tijd voor nemen om het goed te beschrijven en op papier te zetten. Ik zal u dit weekend de mail met mijn punten/reactie toesturen.

Uitgaande dat u dit met vertrouwen behandeld en ziet mijn mail in het weekend verschijnen. (…)”

2.5    Verweerster heeft dezelfde dag per e-mail gereageerd met de mededeling:

“Dat is ok”.

2.6    Met een e-mail van 27 april 2020 heeft klager uitvoerig toegelicht waarom hij het niet eens is met het concept- ouderschapsplan en hoe hij de regeling met de vrouw voor zich ziet.

2.7    Op 1 mei 2020 hebben klager, de vrouw en verweerster een bespreking gevoerd.

2.8    Op 12 mei 2020 heeft klager het volgende aan verweerster geschreven:

“(…) U heeft mij op 22 April 2020 gevraagd mijn (pijn)punten aan u te doen toekomen. Op 22 april 2020 heb ik u daarover gemaild met het bericht dat ik even de tijd wil nemen om het goed op papier te zetten en dat ik dit na het weekend naar u zou sturen, ervan uitgaande dat u dit vertrouwelijk zult behandelen.

In reactie daarop heeft u alleen mij gestuurd: “Dat is ok.”

Vervolgens heb ik u op 27 april 2020 een lange mail met voornoemde punten gestuurd.

Waar ik u vroeg mijn punten vertrouwelijk te behandelen en u daarop bevestigend antwoordt, doet u dit vervolgens niet. Op 4 mei 2020 stuurt een bericht aan mij, met [de vrouw] in de cc, waarbij u mijn mail van 27 april 2020 voegt. Volstrekt onnodig en tegen de gemaakte afspraken in.

Als u niet van plan was mijn punten vertrouwelijk te behandelen, dan had u:

Dit vooraf duidelijk moeten maken;

Mij niet moeten mailen, toen ik vroeg om vertrouwelijkheid: “Dat is ok.”

Ook de reactie van [de vrouw] op mijn punten aan mij moeten doen toekomen.

Verder merk ik op dat het mij in eerste instantie niet was opgevallen dat u mijn vertrouwelijk naar u gestuurde mail aan [de vrouw] had doen toekomen. Na dit te hebben ontdekt, kan ik de inhoud van uw e-mailbericht van 4 mei 2020 en de daarna volgende correspondentie nog minder plaatsen. Ik zal dan ook contact opnemen met de deken en een klacht indienen. (…)”

2.9    Op 12 mei 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster dat zij vertrouwelijke informatie, namelijk de e-mail van klager aan verweerster van 27 april 2020, aan de vrouw heeft verstrekt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de toegezegde vertrouwelijkheid.

3.2    De stellingen die klager verder aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd worden, voor zover relevant, hierna besproken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft, zakelijk weergegeven, erkend dat zij klager vertrouwelijkheid heeft toegezegd. Volgens verweerster heeft klager in zijn e-mail van 27 april 2020 zijn zienswijze gegeven op het concept-ouderschapsplan, maar heeft hij daarin geen vertrouwelijke informatie aan verweerster verstrekt. Verweerster vindt dat de vrouw wel kennis moest kunnen nemen van de zienswijze van klager, het moest door partijen immers besproken worden. De e-mail is volgens haar op 1 mei 2020 uitvoerig besproken door klager, de vrouw en verweerster.

4.2    Het verweer zal hierna, voor zover relevant, verder worden besproken.

5    BEOORDELING

5.1    Klager heeft in zijn e-mail van 22 april 2020 laten weten het niet eens te zijn met het concept-ouderschapsplan en aangekondigd daarop nog puntsgewijs te zullen reageren. Daarbij heeft hij gevraagd om vertrouwelijkheid en verweerster heeft daarop vertrouwelijkheid toegezegd.

5.2    Klager heeft vervolgens op 27 april 2020 een uitvoerige e-mail aan verweerster gestuurd. Verweerster beschouwde de inhoud daarvan niet als vertrouwelijk, zodat zij het gerechtvaardigd vond om die e-mail met de vrouw te delen. Wat verweerster vond van de vertrouwelijkheid van de e-mail doet naar het oordeel van de raad niet ter zake Het was immers onmiskenbaar, ook voor verweerster, dat klager zelf de e-mail wel als vertrouwelijk beschouwde. Na ontvangst van de e-mail van 27 april 2020 had verweerster daarom met klager moeten bespreken dat zij ofwel die e-mail zou delen met de vrouw om daarover vervolgens met beide partijen te overleggen ofwel zich (waarschijnlijk) als advocaat van beide partijen zou moeten terugtrekken. Verweerster heeft dat echter niet gedaan.

5.3    De raad gaat ervan uit dat de e-mail van 27 april 2020 voorafgaand aan of tijdens de bespreking van 1 mei 2020 niet is voorgelezen of overhandigd aan de vrouw. De raad acht het aannemelijk dat de herinnering van klager op dat punt accuraat is. Hij stond immers op vertrouwelijkheid van de e-mail en had een toezegging op dat punt ontvangen van verweerster. Deze vaststelling betekent dat verweerster die e-mail op 4 mei 2020 (voor het eerst) aan de vrouw kenbaar heeft gemaakt. Verweerster heeft daarmee de toegezegde vertrouwelijkheid geschonden. Dit is onbetamelijk en de klacht is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft de vertrouwelijkheid die zij klager heeft toegezegd geschonden. De verweten gedraging raakt aan de kernwaarde  integriteit. De raad acht daarom de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van twee weken met een proeftijd van twee jaar passend.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klager,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, P.J.E.M. Nuiten, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2021.