Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2021:32

Zaaknummer

20-885

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Het kenbaar maken van slechts de overweging tot het aanvragen van het faillissement van klager is onder deze omstandigheden niet te bestempelen als gedrag dat een advocaat niet betaamt.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 februari 2021

in de zaak 20-885/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 20 november 2020 met kenmerk Z 1142271/AS/SD, door de raad ontvangen op 20 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is enig bestuurder van R B.V. Verweerder heeft R B.V. vanaf augustus 2019 bijgestaan in onder meer twee hoger beroepsprocedures.

1.2    De wederpartij in deze procedures is mr. K, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van N B.V. Klager is bestuurder geweest van N B.V. Dhr. R is de door de Ondernemingskamer aangestelde (tijdelijke) bestuurder geweest van N B.V.

1.3    Op 28 april 2020 heeft verweerder in een e-mail aan klager onder meer het volgende geschreven:

“(…) Dat er door [R B.V.] geen enkele betaling wordt gedaan ter zake mijn openstaande nota’s is voor mij onacceptabel Zoals u weet – en ik neem aan uw aandeelhouder ook – schort ik mijn dienstverlening op als er niet betaald wordt en zal ik daarnaast incasso maatregelen gaan nemen tegen u en [R B.V.]. Ik overweeg om alsdan het faillissement te vragen van [R B.V.] (na verkregen toestemming van de Orde). Wat er dan met de pandrechten en vorderingen van [R B.V.] gebeurt is zeer de vraag. (…)”

1.4    Diezelfde dag heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klagers procedure opzettelijk vertraagd tot 3 maart 2020 en geen stukken ingediend.

b)    Verweerder heeft per e-mail gedreigd met het aanvragen van klagers faillissement en heeft daarbij samengewerkt met de wederpartij en dhr. R.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter overweegt dat de bewijslast voor de juistheid van de klacht op klager rust. Dat betekent in dit geval dat klager dient aan te tonen dat verweerder klagers procedure opzettelijk heeft vertraagd en geen stukken heeft ingediend. Klager heeft zijn klacht op dit onderdeel – ondanks verzoek daartoe – op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De voorzitter kan de juistheid van klagers stelling dan ook niet vaststellen. Dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld heeft, is dan ook niet gebleken. Dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Wat betreft nog niet in rechte vastgestelde vorderingen van de advocaat op zijn cliënt treft de advocaat geen conservatoire maatregelen en vraagt hij niet het faillissement aan, anders dan na overleg met de deken, aldus Gedragsregel 17 lid 6. De voorzitter constateert dat uit verweerders e-mail van 28 april 2020 volgt dat hij het aanvragen van het faillissement overweegt en dat verweerder daarbij ook reeds opmerkt dat hij daarvoor eerst toestemming van de Orde nodig heeft. De voorzitter is van oordeel dat het kenbaar maken van slechts deze overweging onder deze omstandigheden niet in strijd is met de hiervoor genoemde gedragsregel en ook niet in meer algemene zin is te bestempelen als gedrag dat een advocaat niet betaamt.

4.3    Voor zover klager stelt dat verweerder heeft samengewerkt met de wederpartij en dhr. R, alsmede dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan samenzwering,  georganiseerde misdaad en/of andere strafbare feiten, geldt dat hij deze (ernstige) verwijten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dat verweerder zich hieraan schuldig heeft gemaakt is de voorzitter dan ook volstrekt niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

Tot slot

4.4    Indien en voor zover klager heeft bedoeld ook nog andere klachten voor te leggen aan de tuchtrechter, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn plicht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P. van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op

22 februari 2021.

 

Griffier                                                                         Voorzitter

 

Verzonden d.d. 22 februari 2021