Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:36

Zaaknummer

200256

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager heeft een advocaat nodig om cassatie in te stellen bij de Hoge Raad tegen drie beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam waarbij klager partij was. Klager voert in zijn beklag aan dat de cassatieadvocaat ten onrechte negatieve cassatieadviezen heeft uitgebracht. De deken heeft zijn verzoek afgewezen. Het hof is van oordeel dat het doel dat klager wil bereiken zinloos geworden, aangezien de termijn om een cassatieadvocaat te stellen is verlopen. In het geval de cassatietermijn op de datum van deze uitspraak nog niet zou zijn verstreken, is het hof van oordeel dat het beklag van klager ook op inhoudelijke gronden zou zijn afgewezen. Klager heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de cassatieadvocaat in redelijkheid niet tot haar juridisch oordeel over de door klager gewenste procedures heeft kunnen komen. Daarnaast is niet gebleken dat klager zich heeft ingespannen om zelf een cassatieadvocaat te vinden die bereid is te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaat om met enige kans op succes cassatie in te stellen tegen de beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam. Het beklag wordt afgewezen.

Uitspraak

BESLISSING

van 15 februari 2021

in de zaak 200256

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

mr. A.B. van Rijn

deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

deken

 

1        HET BEKLAG

1.1        Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 11 november 2020. Klager heeft bij het hof een beklag ingediend gedateerd op 12 november 2020 tegen de beslissing van de deken.

 

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beklag met bijlagen is op 13 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        de brief met bijlagen van klager van 19 november 2020;

-        het e-mailbericht van klager van 25 november 2020 met bijlage;

-        het verweerschrift van 1 december 2020 met bijlagen van de deken.

2.3        Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

 

3        FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1        In een brief van 28 oktober 2020 heeft klager bij de deken een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend op grond van artikel 13 Advocatenwet. Klager heeft een advocaat nodig om cassatie in te stellen bij de Hoge Raad tegen drie beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020, waarbij klager partij was. Deze procedures hebben betrekking op het gezamenlijk gezag en omgang over de minderjarige kinderen van klager en de aan klager opgelegde verplichting tot betaling van alimentatie. Klager heeft [naam cassatieadvocaat], (verder: de cassatieadvocaat), bereid gevonden om een cassatieadvies uit te brengen in de drie voornoemde zaken. Bij brieven van 23 oktober 2020 en 2 november 2020 heeft de cassatieadvocaat drie negatieve cassatieadviezen gegeven. Klager is het hier niet mee eens en heeft aan de cassatieadvocaat zijn bezwaren kenbaar gemaakt. De cassatieadvocaat heeft hierop gereageerd en zij blijft bij haar gegeven adviezen. In een brief van 28 oktober 2020 schrijft klager aan de deken dat het hem niet is gelukt een andere cassatieadvocaat te vinden. Hij verzoekt de deken aan hem een cassatieadvocaat aan te wijzen die namens hem tegen de drie beschikkingen van Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020  cassatie kan instellen.

3.2        In een brief van 11 november 2020 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet afgewezen. De deken stelt dat uit de stukken die hij van klager heeft ontvangen niet blijkt dat zich de situatie heeft voorgedaan dat hij geen cassatieadvocaat bereid heeft gevonden om een cassatieadvies uit te brengen om te bepalen of er mogelijkheden zijn om met succes cassatie in te stellen tegen de drie beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020. Daarnaast is de deken van mening dat klager geen feiten en omstandigheden heeft gesteld noch dat uit de stukken is gebleken dat de cassatieadvocaat in redelijkheid niet tot haar adviezen van 23 oktober 2020 en 3 november 2020 heeft kunnen komen. Artikel 13 Advocatenwet is niet bedoeld voor het vinden van een advocaat voor een second opinion.

 

4        BEOORDELING

4.1        Klager voert in zijn beklag aan dat de cassatieadvocaat ten onrechte negatieve cassatieadviezen heeft uitgebracht. Volgens hem zijn de adviezen onzorgvuldig tot stand gekomen en vertonen zij een grove miskenning van het wettelijk beoordelingskader ten aanzien van het gezag en omgang met de kinderen in het licht van artikelen in het EVRM, IVRK en het EU-Handvest. Klager stelt zich op het standpunt dat de cassatieadvocaat had moeten weten dat de beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020 onjuist zijn. Doordat de deken zijn verzoek tot aanwijzing van een advocaat heeft afgewezen, is hem ten onrechte toegang tot de cassatierechter ontzegd. Klager schrijft dat hij zelf cassatieberoep heeft ingediend bij de Hoge Raad tegen de drie voornoemde beschikkingen om de cassatietermijnen veilig te stellen. Klager verwacht dat de Hoge Raad hem een hersteltermijn zal geven om het verzuim dat het cassatieberoep niet is ondertekend door een cassatieadvocaat te herstellen.

4.2        In het verweerschrift laat de deken weten dat hij op 30 november 2020 stukken van klager heeft ontvangen waaruit blijkt dat de Hoge Raad aan klager een hersteltermijn tot 1 december 2020 heeft gegeven om zijn cassatieverzoeken door een cassatieadvocaat te laten ondertekenen. Het is de deken op dat moment onduidelijk of dat klager is gelukt. Nu de termijn om een cassatieadvocaat te stellen is verstreken, is aanwijzing van een advocaat voor het doel dat klager voor ogen heeft zinloos geworden. De deken stelt verder dat een cassatieadvocaat die negatief heeft geadviseerd niet kan worden bevolen cassatie in te stellen en dat de gemotiveerde weigeringen cassatieberoep in te stellen geen schending opleveren van enige verdragsbepaling. Dat is ook niet het geval indien beperkt cassatieberoep wordt ingesteld (op andere gronden die volgens klager tot cassatie zouden moeten leiden).

4.3        Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.4        In een e-mailbericht van 25 november 2020 heeft klager aan de griffie van het hof een brief gezonden van de Hoge Raad van 20 november 2020 waarin staat dat de verzoeken tot cassatie van klager tegen de beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 18 augustus 2020, niet zijn ondertekend door een cassatieadvocaat en hij de mogelijkheid krijgt om dit verzuim te herstellen tot uiterlijk 1 december 2020. Deze brief heeft de deken pas op 30 november 2020 bereikt, waardoor de deken niet voor de uiterste termijn van 1 december 2020 heeft kunnen reageren. Nu de termijn tot het herstellen van het verzuim is verstreken is aanwijzing van een cassatieadvocaat voor het doel dat klager wil bereiken zinloos geworden. In het geval de cassatietermijn op de datum van deze uitspraak nog niet zou zijn verstreken, is het hof van oordeel dat het beklag van klager ook op inhoudelijke gronden zou zijn afgewezen. De cassatieadvocaat heeft in alle drie de zaken gemotiveerd uiteengezet waarom zij onvoldoende gronden ziet voor het instellen van cassatie. Nadat klager zijn bezwaren tegen de cassatieadviezen had kenbaar gemaakt, heeft de cassatieadvocaat uitgebreid gereageerd op de bezwaren van klager en gemotiveerd uiteengezet om welke redenen zij bij haar standpunten blijft. Klager heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat de cassatieadvocaat in redelijkheid niet tot haar juridisch oordeel over de door klager gewenste procedures heeft kunnen komen. Daarnaast is niet gebleken dat klager zich heeft ingespannen om zelf een cassatieadvocaat te vinden die bereid is te beoordelen of er juridische mogelijkheden bestaat om met enige kans op succes cassatie in te stellen tegen de beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam.

4.5        Het beklag tegen de beslissing d.d. 11 november 2020 van de deken om geen (cassatie)advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 11 november 2020 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

griffier               voorzitter   

De beslissing is verzonden op 15 februari 2021.