Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:25

Zaaknummer

200131

Inhoudsindicatie

Klacht van een advocaat over een advocaat (nav handelen in procedure tussen cliënten). Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door brieven inhoudende schikkingsonderhandelingen integraal over te leggen in de procedure. Dat klager in zijn processtuk al was ingegaan op de uitgangspunten tijdens die onderhandelingen doet voor het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder niet ter zake. Wel ziet het hof aanleiding de maatregel te matigen, nu klager dit handelen van verweerder heeft uitgelokt. Waarschuwing.

Uitspraak

BESLISSING

van 5 februari 2021

in de zaak 200131

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van 4 mei 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad) (zaaknummer: 19-865/DB/LI). In deze beslissing is van de klacht van klager klachtonderdeel 3 niet-ontvankelijk verklaard en de klachtonderdelen 1, 2 en 4 ongegrond verklaard.

De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder ECLI:NL:TADRSHE:2020:39.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift met bijlagen van klager tegen deze beslissing is op 18 mei 2020 ontvangen door de griffie van het hof. Verder bevat het dossier van het hof de stukken van de raad en het verweerschrift d.d. 9 juni 2020 met bijlagen. 

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 4 december 2020. Daar verschenen klager en verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

1. (…)

2. Verweerder heeft schikkingsonderhandelingen aan de rechter medegedeeld;

3. (…)

4. (…)

 

4    FEITEN

Voor zover in beroep van belang, stelt het hof de volgende feiten vast.

4.1    Klager is de advocaat van Triple Tree Group B.V., Triple Tree Callcenters B.V. Isae Holding B.V. en Leading House B.V. Verweerder is de advocaat van My Beheer B.V. Tussen de cliënten van klager enerzijds en de cliënte van verweerder anderzijds is sprake van een geschil.

4.2    Klager en verweerder hebben gecorrespondeerd, onder meer over een minnelijke oplossing. In deze correspondentie tussen partijen is onder meer het volgende geschreven:

Brief van klager d.d. 21 februari 2019:

“(…)

Na overleg met cliënte en op advies van ondergetekende, geeft cliënte er thans de voorkeur aan om (opnieuw) met uw cliënte in onderhandeling te treden over sec de overname van de aandelen van uw cliënte, ditmaal zonder de bijkomende conceptafspraken. Cliënte is in dit kader bereid om harerzijds de eerder besproken koopsom van € 30.000,- te verhogen tot eenmalig het bedrag van € 50.000,- en zulks ter finale kwijting over en weer. Cliënte wenst hieraan wel duidelijk de voorwaarde te verbinden dat partijen elkaar in de toekomst niet gaan beconcurreren.

(…)”

Brief van klager d.d. 25 februari 2019:

“(…)

In het kader van de eerdere onderhandelingen in aanloop naar de conceptovereenkomst heeft uw cliënte aangegeven dat zij een koopsom van € 110.000,- voor haar aandeel in het kapitaal van cliënte wenste te ontvangen. Cliënte was harerzijds bereid om maximaal € 30.000,- voor het aandelenkapitaal te betalen. Om de impasse te doorbreken, hebben partijen destijds met elkaar de optie besproken dat cliënte op basis van het aantal uren zoals neergelegd in de conceptovereenkomst callcenter werkzaamheden aan uw cliënte zou uitbesteden. Uw cliënte zou deze werkzaamheden vanuit Turkije verrichten.

(…)

Ik kan u wel alvast meegeven dat cliënte geenszins bereid is om een bedrag van € 110.000,- aan uw cliënte te voldoen, eenvoudigweg omdat de aandelen van uw cliënte deze waarde op het moment van onderhandeling aantoonbaar niet vertegenwoordigen. Dit neemt niet weg dat cliënte bereid is om uw cliënte financieel verder tegemoet te komen, doch op voorwaarde dat uw cliënte zich hierin realistisch opstelt. Als u spreekt over ‘veelvouden van € 50.000,-’ kan ik nu reeds meegeven dat het onderhandelingstraject per direct ophoudt. In dat geval heeft de aanstelling van een onafhankelijk deskundige zoals bepaald in de statuten van cliënte de voorkeur.

(…)”

Brief van klager d.d. 1 maart 2019:

“(…)

Teneinde de impasse tussen partijen te doorbreken, doet cliënte hierbij een laatste voorstel aan uw cliënte om tot een oplossing te komen;

-    De overdracht van de aandelen van uw cliënte aan cliënte vindt plaats conform het bepaalde in artikel 14 lid 3 e.v. van de statuten van cliënte. Hieruit vloeit voort dat de prijs van de aandelen wordt vastgesteld door een onafhankelijk deskundige, die door partijen in onderling overleg wordt benoemd. Deze zal de waarde van de aandelen in objectieve zin bepalen, waarna partijen hierover met elkaar overeenstemming kunnen bereiken.

-    Cliënte is bereid om (maximaal) een bedrag van € 5.000,- ter beschikking te stellen ter afwikkeling van de Turkse vennootschap TTC Izmir Ltd. Namens cliënte zal ik overleg met Mazars Turkije en samen met u erop toezien dat deze afwikkeling probleemloos en voortvarend verloopt.

(…)”

4.3    Klager heeft op 3 juni 2019 namens zijn cliënten aan de cliënte van verweerder een kort gedingdagvaarding doen betekenen. Klager heeft namens zijn cliënte opheffing van de beslagen gevorderd. In de dagvaarding is onder meer opgenomen:

“62. Correct is dat [cliënte klager] aanvankelijk de wens had om ‘de gemaakte afspraken te formaliseren en verder uitvoering te geven aan de contractuele afspraken’, zoals [cliënte verweerder] stelt onder punt 26 van haar verzoekschrift. [Cliënte verweerder] gaat hierbij echter veel te kort door de bocht en doet het wederom voorkomen alsof partijen enkel nog maar dienden te ondertekenen. Dit was absoluut niet het geval. Concrete afspraken over de uitbesteding van callcenter werkzaamheden door [cliënte klager] aan [cliënte verweerder] moesten immers nog worden gemaakt. Partijen waren zelfs in een discussie verwikkeld geraakt over de verrichting van callcenterwerkzaamheden door [cliënte verweerder] vanuit Nederland. Essentieel was verder dat [cliënte verweerder] de reeds herhaaldelijk verzochte cijfers en andere gegevens aangaande de Turkse vennootschap aan [cliënte klager] zou aanleveren. Het voorstel van [bestuurder cliënte verweerder] was veel te risicovol.

63. Onjuist is voorts wel weer de stelling dat ondergetekende ‘in weerwil van gemaakte afspraken tussen partijen’ een maximum bedrag aan een eventueel overeen te komen aansprakelijkheid van [cliënte klager] ten aanzien van de Turkse vennootschap had gesteld. Daarentegen is het zo dat ondergetekende op basis van de vastgestelde risico’s ingevolge een blinde bestuursoverdracht had voorgesteld dat partijen een maximumbedrag hieraan zouden verbinden. De omvang hiervan zou gerelateerd zijn aan de nog te ontvangen cijfers en andere gegevens die [bestuurder cliënte verweerder] ten aanzien van de Turkse vennootschap verzocht was aan te leveren.

(…)

68. In aanvulling op hetgeen [cliënte verweerder] onder punt 43. van haar verzoekschrift stelt, citeert [cliënte klager] onderstaand de letterlijke passage uit de brief van haar raadsman d.d. 21 februari 2019:

‘(…) Kort en goed, cliënte is inmiddels ‘helemaal klaar’ met uw cliënte. De vele vergeefse pogingen ten spijt (waarvan ondergetekende getuige kan zijn) lukt het uw cliënte kennelijk niet om zich coöperatief op te stellen. Deze kwestie sleept hierdoor al maanden aan. Cliënte ziet een verdere toekomstige samenwerking met uw cliënte in welke zin dan ook niet meer zitten en wenst voorts verre van de Turkse vennootschap te blijven. Cliënte zal de eerder opgestelde conceptovereenkomst en de hierin opgenomen beoogde afspraken zodoende laten voor wat zij is en acht zich op geen enkele wijze hieraan gebonden.’

(…)

70. Meer dan eens heeft [cliënte klager] aan [cliënte verweerder] voorgesteld om ter doorbreking van de impasse in gezamenlijk overleg en onder verdeling van de kosten een onafhankelijk deskundige aan te stellen, die een waardebepaling van de aandelen zou kunnen doen. Op basis van deze route, die aansloot bij de statutaire bepalingen van [cliënte klager], hadden partijen een objectieve basis gehad om op voort te borduren.

(…)

73. Ter illustratie verwijst [cliënte klager] naar de door [cliënte verweerder] aangehaalde brief van ondergetekende, waarin staat:

‘Cliënte zal de eerder opgestelde conceptovereenkomst en de  hierin opgenomen beoogde afspraken zodoende laten voor wat zij is en acht zich op geen enkel wijze hieraan gebonden.’

Ondergetekende heeft juist consistent aangegeven dat er geen overeenstemming tussen partijen was bereikt.

(…)

75. Het ‘opnieuw onderhandelen over de aankoop van de aandelen zonder bijkomende afspraken’ waarop [cliënte verweerder] onder punt 47 van haar verzoekschrift doelt ziet op de eerder vermelde pogingen van [cliënte klager] om met medewerking van [cliënte verweerder] een onafhankelijk deskundige ten behoeve van een objectieve waardebepaling in te schakelen. Op basis van diens bevindingen zouden partijen dan kunnen kijken of zij met elkaar tot een vergelijk konden komen. De crux zat hem immers van meet af aan in het feit dat de kloof tussen de gewenste koop en verkoopprijs bijzonder groot was. [Cliënte klager] was van mening dat [cliënte verweerder] zich hierin niet realistisch opstelde, nu de waarde van de aandelen slechts een fractie van hetgeen [cliënte verweerder] ervoor wilde ontvangen vertegenwoordigde. Een onafhankelijk deskundige zou deze visie hebben kunnen bevestigen.”

4.4    Verweerder heeft op 7 juni 2019 namens zijn cliënte aan klagers cliënten een dagvaarding doen uitbrengen in een bodemprocedure. Aan deze dagvaarding zijn onder meer als productie gehecht de brieven van 12 februari 2019, 15 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019 en 1 maart 2019 van klager.

4.5    Op 2 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter vonnis gewezen.

 

5    BEOORDELING

Beoordeling raad

5.1    De raad heeft overwogen dat Regel 27 van de Gedragsregel 2018 (verder: gedragsregel 27) bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden meegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Klager verwijt verweerder overtreding van deze gedragsregel en heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat dit onderdeel enkel ziet op de brief van 1 maart 2019.

De raad heeft gemotiveerd overwogen dat de gedragsregels niet bindend zijn voor de tuchtrechter, dat die dienen ter invulling van de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen en die invulling afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden van het geval. De raad heeft vervolgens vastgesteld dat verweerder de brief van 1 maart 2019 in de bodemprocedure in het geding heeft gebracht. Nu in deze brief een schikkingsvoorstel is opgenomen, heeft verweerder in strijd met gedragsregel 27 gehandeld. Verweerder heeft in zijn verweer tegen de klacht naar voren gebracht dat klager de betreffende brief in de kort gedingdagvaarding openbaar had gemaakt, zodat verweerder daarop in de bodemprocedure moest reageren in het belang van de cliënte. Dit is door klager niet althans onvoldoende weersproken. Onder deze omstandigheid is overtreding van de gedragsregel door verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, aldus de raad.

Beroepsgronden

5.2    Klager heeft het beroep beperkt tot de ongegrondverklaring van klachtonderdeel 2 en kort en zakelijk weergegeven de volgende beroepsgronden geformuleerd:

1. De raad heeft zich ten onrechte beperkt tot de brief van 1 maart 2019. Klager heeft ter zitting van de raad in zijn optiek niet verklaard dat het klachtonderdeel tot die brief is beperkt, maar heeft bedoeld te verklaren dat het onder meer om die brief ging. De klacht betreft ook de andere correspondentie die schikkingsonderhandelingen inhoudt, zijnde de brieven d.d. 12 februari 2019, 15 februari 2019, 21 februari 2019 en 25 februari 2019. Deze brieven zijn door verweerder als producties aan de rechter overgelegd.

2. De raad heeft ten onrechte overwogen dat klager zelf ook de inhoud van de brief van 1 maart 2019 heeft opgenomen in de kort gedingdagvaarding en op die manier openbaar gemaakt. Klager heeft enkel in algemene termen vermeld dat zijn cliënten de aanstelling van een onafhankelijk deskundige voor de waardebepaling van de aandelen hadden voorgesteld.

Verweer in beroep

5.3    Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd in beroep. Dat verweer wordt bij de beoordeling besproken voor zover van belang.

Beroepsgrond 1 - omvang beroep

5.4    Het hof stelt vast dat de toelichting op klachtonderdeel 2 dat bij de deken is ingediend niet is beperkt tot de brief van 1 maart 2019. Kennelijk is bij klager op dit punt een misverstand ontstaan bij een door de raad gestelde vraag ter zitting, waardoor de raad zich bij de beoordeling van dit onderdeel heeft beperkt tot de overlegging van die brief door verweerder. Nu het hoger beroep onder meer is bedoeld om omissies en misverstanden uit de eerste aanleg te corrigeren en verweerder zich bij de deken en in beroep heeft kunnen verweren op dit punt, zal het hof overgaan tot de beoordeling van klachtonderdeel 2 met het oog op de brieven zoals weergegeven onder beroepsgrond 1 van klager.

Beroepsgrond 2  – toetsingskader

5.5    Naar vaste jurisprudentie van het hof dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in art. 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. (HvD 15 mei 2017, 160248) Zie ook: (HvD 17 oktober 2016, 160001). Het hof stelt voorop dat de raad het juiste toetsingskader heeft gehanteerd bij de beoordeling van klachtonderdeel 2. Gedragsregel 27 bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter of instantie aan wiens oordeel de zaak is onderworpen, niets mag worden meegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. De tuchtrechter is bij de toetsing aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (vgl. HvD 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195).

Beroepsgrond 2 – beoordeling: schikkingsonderhandelingen medegedeeld aan rechter

5.6    Vaststaat dat verweerder de betreffende brieven inhoudende schikkingsonderhandelingen aan de rechter heeft overgelegd als producties bij de dagvaarding van 7 juni 2019 (r.o. 4.4). Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij dit mocht doen, omdat klager zelf reeds de inhoud van de schikkingsonderhandelingen kenbaar had gemaakt aan de voorzieningenrechter met zijn dagvaarding van 3 juni 2019 (r.o. 4.3). Daarbij stelt verweerder dat klager  verwarring aan de zijde van verweerder heeft gezaaid over het karakter van die brieven door zich niet alleen te presenteren als gemachtigde van de wederpartij maar ook als getuige.

5.7    Het hof is van oordeel dat verweerder gedragsregel 27 heeft geschonden door de brieven van klager zonder enige censuur aan de rechter te overleggen. De toelichting op deze gedragsregel laat geen ruimte voor twijfel: enkel de mededeling dat schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd en of dit wel of niet tot een oplossing heeft geleid mag aan de rechter worden medegedeeld (zonder toestemming van de wederpartij). Gezien de inhoud van die brieven is het evident dat deze brieven veel meer dan dat bevatten, namelijk de concrete uitgangspunten van partijen in de schikkingsonderhandelingen. Verweerder had in ieder geval niet in processtukken mogen meedelen dat de cliënte van klager het aanbod had gedaan de koopsom voor de aandelen te verhogen van € 30.000,- naar € 50.000,- en dat de cliënte van klager bereid was € 5.000,- ter beschikking te stellen voor de afwikkeling van de vennootschap. Hij had ten minste de betreffende alinea’s moeten aflakken als hij meende dat hij andere passages uit die brieven wel mocht (en wilde) overleggen aan de rechter. Door de volledige brieven zonder toestemming van klager en zonder enige censuur te overleggen aan de rechter heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.8    Dat klager aanleiding heeft gegeven voor de overlegging van die brieven door zelf ook daaruit te citeren en in zijn dagvaarding inzage te geven in de uitgangspunten van partijen tijdens de onderhandelingen, doet hieraan niet af. Het handelen van klager is uitdrukkelijk geen rechtvaardiging daarvoor. Verweerder had zelfstandig de verschillende passages uit die brieven moeten nagaan of die zonder toestemming mochten worden meegedeeld aan de rechter en bij twijfel hierover de deken raadplegen wat hij heeft nagelaten. Van verweerder wordt immers verwacht dat hij zelfstandig invulling geeft aan een behoorlijke uitoefening van zijn beroep en zich gedraagt zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat mag worden verwacht (rekening houdend met de geldende gedragsregels en kernwaarden).

Maatregel

5.9    Het hof is van oordeel dat verweerder door zijn handelen de kernwaarde integriteit heeft geschonden. Advocaten moeten onderling absoluut erop kunnen vertrouwen dat zij in alle vrijheid ten behoeve van hun cliënt(en) kunnen onderhandelen met een confrère, zonder dat dit (zonder hun inspraak) consequenties heeft voor de latere proceshouding bij de rechter. Het hof acht de maatregel van berisping in beginsel passend voor de schending van zo een fundamentele gedragsregel en de kernwaarde integriteit. Het hof ziet in deze kwestie echter aanleiding de maatregel te matigen gezien de houding van klager. Met verweerder is het hof van oordeel dat klager niet alleen onduidelijkheid heeft gecreëerd over de vertrouwelijkheid van de brieven door zelf in zijn dagvaarding uitgebreid in te gaan op de daarin weergegeven standpunten van partijen en te citeren uit de nadien door verweerder integraal overgelegde brieven, maar ook dat klager in zoverre het gedrag van verweerder heeft uitgelokt. Het hof zal daarom volstaan met de maatregel van waarschuwing. 

Proceskosten

5.10    Omdat het hof de klachtonderdeel 2 gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

5.11    Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten in hoger beroep:

a) € 50,- reiskosten van klager;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 750,- kosten van de Staat.

5.12    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klager. Klager moet daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.13    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag aan proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer van het hof.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 4 mei 2020 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 19-865/DB/LI, voor zover daarin klachtonderdeel 2 ongegrond is verklaard;

en doet opnieuw recht:

- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.500,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en P.J.G. van den Boom, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.

 

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 5 februari 2021.