Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-02-2021

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2021:31

Zaaknummer

200188

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging van de beslissing van de raad. Klacht tegen eigen advocaat over o.a. ontijdig terugtrekken, excessief declareren, gemaakte fouten en onvoldoende informatie over de kosten in alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. 

Uitspraak

BESLISSING                       

van 5 februari 2021

in de zaak 200188

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 juli 2020 in de zaak met nummer 20-278/A/OB, op deze datum aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard. 

1.2    De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2020:161.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klaagster is op 19 augustus 2020 per e-mail ter griffie van het hof ontvangen en per post op 21 augustus 2020. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      de stukken van de eerste aanleg;

-    het verweerschrift;

-    e-mail van verweerster van 6 oktober 2020.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 december 2020, waar klaagster in persoon en verweerster via een telefonische verbinding aanwezig waren.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a)       Verweerster heeft zich op een onmogelijk moment teruggetrokken als advocaat terwijl klaagster in het buitenland verbleef en hierdoor heeft veroorzaakt dat klaagster zonder advocaat het hoger beroep in de alimentatiezaak heeft moeten afronden en het getuigenverhoor dat door het (gerechts)hof was toegestaan, niet heeft kunnen plaatsvinden.

b)        Verweerster heeft een grove fout gemaakt door schriftelijke stukken te willen opvragen door middel van een voorlopig getuigenverhoor terwijl zij een kort geding had moeten aanspannen.

c)        Verweerster heeft zich tijdens de zitting van 12 januari 2018 ingespannen voor een volstrekt ongeschikt compromis dat door klaagster niet kon worden geaccepteerd.

d)        (…).

e)        Verweerster heeft excessief gedeclareerd.

f)        De draagkrachtberekeningen van verweerster, waar zij wel zes uur voor heeft gedeclareerd, klopten niet omdat zij, ondanks meerdere opmerkingen van klaagster, geen rekening hield met de omstandigheid dat klaagster onder de cao voor gemeenteambtenaren viel.

g)       Verweerster heeft nagenoeg volledig gesteund op de door klaagster aangeleverde stukken en heeft veel fouten gemaakt doordat zij het fiscale vraagstuk omtrent de reiskostenvergoeding niet bleek te hebben doorgrond en heeft nagelaten extra ondersteuning in te roepen.

h)       Verweerster heeft nagelaten de behoefte van klaagster vanwege haar rugaandoening in het behoefteoverzicht op te nemen.

i)        Verweerster heeft klaagster ondanks klaagsters herhaaldelijke vragen nooit geïnformeerd over de te verwachten kosten in de zaak.

j)        Verweerster heeft klaagster in een e-mail van 24 februari 2018 beschuldigd van een persoonlijke aanval op de advocaat van de man terwijl klaagster alleen feiten had geponeerd.

k)        (…)

l)       (…)

 

4    FEITEN

Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat - voor zover in hoger beroep nog van belang - om de volgende feiten.

4.1    Bij beschikking van 18 december 2014 is de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) en is een door de man aan klaagster te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, alsmede een door de man aan klaagster te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vastgesteld.

4.2    Bij verzoekschrift van 4 november 2015 heeft de man wijziging verzocht van de partneralimentatie. Op 14 december 2015 heeft de voormalig advocaat van klaagster zich tegen dit verzoek verweerd en een zelfstandig verzoek gedaan tot wijziging van de kinderalimentatie.

4.3      Op 2 augustus 2016 heeft de rechtbank een beschikking afgegeven. Klaagster en de man zijn van deze beschikking in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof (hierna: het hof). Verweerster heeft de zaak van klaagster in oktober 2017 van de voormalig advocaat van klaagster overgenomen.

4.4     Bij e-mail van 21 november 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Ik wil vooropstellen dat je mij als advocaat in de arm hebt genomen, dat ik als advocaat de regie heb in dit dossier en dat ik jouw belangen behartig op een wijze die mij passend voorkomt. Op dit moment word ik echter in deze vrijheid belemmerd, doordat jij mij bijvoorbeeld voorschrijft hoeveel tijd ik voor mijn werkzaamheden moet schrijven en dat ik door jou opgestelde e-mails moet versturen. Dat vind ik niet prettig en een dergelijke samenwerking is ook niet constructief en niet in jouw belang. Je kunt erop vertrouwen dat ik me inspan om voor jou het beste resultaat te behalen.

        (…)

        Zoals je weet dien ik uiterlijk tien dagen vóór de zitting stukken in te dienen, onder meer ten behoeve van de alimentatieberekening. Ik heb van jou nog niets ontvangen. Ik heb deze stukken nu echt deze week nodig, anders kan ik geen alimentatieberekening opstellen en indienen. Een en ander kan jouw zaak schaden. Kun je mij de stukken, waarom ik heb verzocht, derhalve morgen, uiterlijk donderdag toesturen?”

4.5      Bij e-mail van 30 november 2017 heeft verweerster klaagster meegedeeld dat zij het, naar aanleiding van de meest recente e-mails van klaagster, noodzakelijk vindt om zo snel mogelijk persoonlijk over de samenwerking te praten. Dat gesprek heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden.

4.6      In de nacht van 3 op 4 december 2017 heeft verweerster stukken van klaagster ontvangen. Bij e-mail van 6 december 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Bijgaand tref je de door mij opgestelde alimentatieberekeningen aan (…)

        Ik ontving van jou een overzicht van jouw behoefte inclusief de onderliggende rekeningafschriften. Het valt mij op dat de rekeningafschriften die jij bij het overzicht hebt gevoegd, niet gerubriceerd zijn.”

4.7      Op 8 december 2017 heeft verweerster de alimentatieberekening nog wat aangepast. Klaagster is hiermee diezelfde dag akkoord gegaan. Op eveneens 8 december 2017 heeft verweerster namens klaagster nadere stukken bij het hof ingediend.

4.8     Bij e-mail van 13 december 2017 heeft klaagster verweerster gevraagd om een raming van de totale kosten van het hoger beroep. Bij e-mail van 14 december 2017 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “In de maand december heb ik onder andere tijd besteed aan correspondentie, het bestuderen en indienen van stukken, het opstellen van alimentatieberekeningen, het opstellen van de brief aan het hof en de bespreking bij mij op kantoor. De kosten hiervan bedragen naar schatting € 3.200,00 exclusief BTW. Daar komen dan nog de kosten bij voor het voorbereiden en bijwonen van de zitting. Samen met de verzonden declaraties betreffen dit de verwachte kosten voor mijn rechtsbijstand in het appel tot en met de zitting.”

4.9    Klaagster heeft verweerster hierop bij e-mail van eveneens 14 december 2017 gevraagd om een raming met een totaalbedrag voor de vier verrichte werkzaamheden. Bij e-mail van 18 december 2017 heeft verweerster klaagster een inschatting gegeven van de nog te verrichten werkzaamheden.

4.10     Op 19 december 2017 heeft een eerste zitting bij het hof plaatsgevonden. Het hof heeft een vervolgzitting bepaald op 12 januari 2018. Bij e-mail van 29 december 2018 heeft verweerster klaagster erop gewezen dat uiterlijk 2 januari 2018 nog nadere stukken bij het hof kunnen worden ingediend. In deze e-mail heeft verweerster tevens gereageerd op de door klaagster in haar e-mail van 14 december 2017 gestelde vraag over de raming van de werkzaamheden.

4.11     Bij e-mail van 2 januari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Jij vraagt mij een aantal stukken toe te sturen inclusief een aantal door jou opgestelde toelichtingen. Ik heb eerder aangegeven dat ik zo niet werk en dat ik zelf, uiteraard na overleg met jou, stukken toelicht.”

4.12     Bij e-mail van eveneens 2 januari 2018 heeft klaagster verweerster onder meer geschreven:

        “Ik heb je zonet telefonisch gesproken. Ik ga akkoord met het indienen van de stukken zoals ik ze heb gemaakt ondanks jouw opmerkingen.”

4.13     Op 2 januari 2018 heeft verweerster namens klaagster nadere stukken bij het hof ingediend.

4.14     Op 12 januari 2018 heeft de voortgezette mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 19 januari 2018 heeft het hof partijen een extra schriftelijke ronde gegund. Klaagster is daarbij in de gelegenheid gesteld uiterlijk voor 20 februari 2018 alles naar voren te brengen wat zij in het belang van de zaak vond. Die termijn heeft het hof later, op verzoek van verweerster in verband met de vakantie van klaagster, verlengd tot 27 februari 2018.

4.15    Bij e-mail van 23 februari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Dank voor de stukken. Jij hebt mij op 13 februari jl. (nogal te elfder ure) gevraagd om drie dagen uitstel vanwege jouw vakantie. Ik heb toen voor uitstel gezorgd en voor de zekerheid om zeven dagen verzocht. Ik heb je daarna gevraagd om jouw input en eventuele stukken uiterlijk dinsdag 20 januari jl. toe te sturen in verband met mijn agenda (…) Daarbij heb ik je aangegeven dat ik maandag a.s. niet op kantoor aanwezig ben. Vanochtend ontving ik pas van jou de stukken, hetgeen er feitelijk op neerkomt dat ik deze stukken in het weekend moet bestuderen en een brief aan het hof moet opstellen. Zoals ik al eerder heb gezegd vind ik het niet prettig om zo te werken. (…)

        Ofschoon je mij denkt te helpen door zelf een brief op te stellen, weet je dat ik deze manier van samenwerken niet wenselijk vind. Ik stel mijn eigen stukken op. Dit is echter onmogelijk als je (steeds) zo laat reageert.”

4.16      Bij e-mail van 24 februari 2018 heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Ik heb jouw brief inmiddels gelezen en de overige stukken bestudeerd. Ik acht jouw brief voor integrale indiening niet bruikbaar en wel om de volgende redenen:

        (…)

        - de toonzetting van jouw brief is te negatief en werkt escalerend. (…)

        - de persoonlijke aanval op [de advocaat van de man] acht ik ongepast en niet relevant voor deze alimentatieprocedure.”

4.17     Op 15 maart 2018 heeft de crediteurenadministratie van het voormalige kantoor van verweerster klaagster verzocht het nog openstaande bedrag van in totaal € 6.639,32 te voldoen.

4.18      Bij e-mail van dezelfde dag heeft klaagster geschreven:

        “Ik heb enkele tijd geleden al bij [verweerster] aangegeven dat ik een klacht indien over de facturen. De voornaamste klacht is dat er foutieve en overbodige werkzaamheden zijn verricht terwijl het echte werk door mijzelf is gedaan. Immers 80% van de stellingen, motivering van de stellingen en de producties zijn door mij vanuit mijn boekhouding en juridische kennis aangeleverd.

        Ik verzoek u daarom om de klachtenprocedure in gang te zetten. Omdat er ook een klacht bij de deken wordt ingediend, verzoek ik u ook een gesprek te plannen over de bij de deken in te dienen klacht.”

4.19     Bij e-mail van 20 maart 2018 heeft verweerster klaagster geschreven zich niet te herkennen in klaagsters kritiek en dat zij in het kader van de interne klachtenprocedure hierop zal reageren.

4.20     Op 3 mei 2018 heeft het hof een tussenbeschikking afgegeven. Bij e-mail van 4 mei 2018 heeft verweerster de beschikking aan klaagster gestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerster klaagster onder meer geschreven:

        “Het hof laat jou overeenkomstig jouw aanbod toe tot het leveren van bewijs door getuigen van jouw stelling dat [de man] naast de car allowance een afzonderlijke kilometer- dan wel reiskostenvergoeding van zijn werkgever ontvangt.

        Jij dient uiterlijk op 17 mei 2018 de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuigen (denk aan [de man] en zijn werkgever) op te geven over de periode vanaf 1 juli 2018 tot 23 juli 2018 en over de periode vanaf 20 augustus 2018 tot 1 september 2018. Die opgave dient, vanwege de verplichte procesvertegenwoordiging, door een advocaat te geschieden, evenals de verdere behandeling van de zaak.

        Omdat sprake is van een vertrouwensbreuk en omdat jij de openstaande facturen onbetaald laat (…) treed ik niet langer meer als jouw advocaat op. Ik laat het hof volgende week weten dat ik mij aan deze zaak onttrek. Dat betekent dat je je ruim vóór 17 mei 2018 tot een andere advocaat zult moeten wenden. Doe je dat niet dan kan dat negatieve gevolgen hebben voor (de uitkomst van) jouw zaak. Ook kan de zaak daardoor vertraging oplopen.”

4.21     Op 7 mei 2018 heeft verweerster zich als advocaat van de zaak onttrokken.

 

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster is met 11 beroepsgronden in hoger beroep gekomen van de beslissing van de raad. Tegen de beslissing van de raad op de klachtonderdelen d, k en l zijn geen beroepsgronden gericht, zodat deze klachtonderdelen in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.

5.2    De eerste twee beroepsgronden van klaagster zien niet op de inhoud van de beslissing van de raad, maar respectievelijk op de verzending van die beslissing en op de gang van zaken tijdens de zitting bij de raad. Wat daar ook van zij, klaagster is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft ter zitting van het hof de gelegenheid gekregen haar standpunt met betrekking tot de nog resterende klachtonderdelen toe te lichten. Verweerster heeft daarom geen belang meer bij deze beroepsgronden, die om die reden geen nadere bespreking behoeven. Ook de derde beroepsgrond - over de formulering van de klachtonderdelen - faalt nu klaagster tegen de formulering van de klachtonderdelen door de deken geen bezwaar gemaakt heeft en de raad deze formulering heeft overgenomen.

Maatstaf

5.3    De raad heeft de juiste maatstaf voor beoordeling van de klacht toegepast door te overwegen dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Klachtonderdeel a

5.4    De raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond verklaard, kort weergegeven omdat sprake was van een vertrouwensbreuk, nu klaagster bij het voormalige kantoor van verweerster een klacht had ingediend, aangekondigd had ook een klacht bij de deken  te zullen indienen en weigerde de openstaande facturen te voldoen. Het is de raad niet gebleken dat klaagster van de beëindiging door verweerster van haar werkzaamheden procedurele schade heeft ondervonden. Klaagster had voldoende tijd om een andere advocaat te zoeken, heeft van het gerechtshof nog een extra termijn daarvoor gekregen en ook daadwerkelijk verschillende advocaten benaderd en gesproken, aldus de raad.

5.5    In haar vierde beroepsgrond voert klaagster aan dat zij vermoedt dat verweerster zich heeft teruggetrokken, omdat zij op het punt stond om naar een ander kantoor te gaan. Verder erkent klaagster dat sprake was van een verschil van inzicht tussen haar en verweerster, maar dat verweerster zich dan in maart 2018 had moeten terugtrekken.

5.6    Het hof is met de raad van oordeel dat verweerster zich niet ontijdig aan de zaak heeft onttrokken. Klaagster had op dat moment twee weken de tijd om hetzij een andere advocaat te vinden, hetzij uitstel te vragen bij het gerechtshof, welk uitstel zij ook gevraagd en gekregen heeft. Verweerster heeft zich ook niet op een willekeurig moment onttrokken, maar op het  moment dat haar bleek dat er nog een vervolg aan de procedure kwam, die nog bemoeienis van verweerster vereiste welke zij niet wilde geven. Verweerster heeft over het moment waarop zij zich heeft onttrokken reeds bij de deken aangevoerd dat zij er in maart 2018 van uitging dat er een eindbeslissing van het gerechtshof zou komen, zodat zij verwachtte geen verdere werkzaamheden meer voor klaagster te hoeven verrichten. De beroepsgrond faalt.

Klachtonderdeel b

5.7    De raad heeft overwogen dat niet verweerster, maar haar voorganger in de procedure bij het gerechtshof een bewijsaanbod middels getuigen heeft gedaan, waarop het gerechtshof bij beschikking van 3 mei 2018 klaagster overeenkomstig dat bewijsaanbod heeft toegelaten tot het leveren van dat bewijs. Dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn dat verweerster geen kort geding heeft aangespannen om stukken op te vragen acht de raad tegenover de betwisting van verweerster niet onderbouwd.

5.8    Klaagster voert in de vijfde beroepsgrond aan dat verweerster had moeten beseffen dat het door haar voorganger gedane bewijsaanbod niet juist was en dat zij in plaats daarvan een kort geding had moeten aanspannen. Klaagster miskent daarbij naar het oordeel van het hof evenwel dat het ging om een (reiskosten)vergoeding die de man naast de vastgelegde “car allowance” zou ontvangen en waarvan het bestaan door de man werd betwist. Het voeren van een kort geding om stukken op te vragen heeft geen zin als er geen stukken zijn of het bestaan van die stukken wordt betwist. Ook deze beroepsgrond faalt.

Klachtonderdeel c

5.9    Klachtonderdeel c is door de raad ongegrond verklaard, overwegende dat verweerster slechts op verzoek van het gerechtshof met klaagster besproken heeft of zij open stond voor een voorstel van het gerechtshof. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Daarbij maakt het geen verschil of het nu ging om een voorstel voor mediation of een concreet voorstel voor de alimentatie. Evenmin doet daaraan af wat klaagster in de zesde beroepsgrond en ter zitting heeft aangevoerd over de (on)geschiktheid van een mediationtraject. Dit alles laat onverlet dat verweerster het voorstel van het gerechtshof met klaagster mocht - zelfs behoorde - te bespreken en dat het klaagster vrijstond daarop niet in te gaan. Deze beroepsgrond faalt eveneens.

Klachtonderdelen e, f, g en h

5.10    Het hof is met de raad van oordeel dat klaagster haar stellingen dat er excessief door verweerster zou zijn gedeclareerd en dat zij te veel tijd aan de zaak zou hebben besteed niet heeft onderbouwd, evenmin als haar stelling dat verweerster veel fouten zou hebben gemaakt. Ook in het beroepschrift onderbreekt die onderbouwing. De alimentatieberekeningen zijn in concept aan klaagster voorgelegd en na haar goedkeuring bij het gerechtshof ingediend. Anders dan klaagster (in de negende beroepsgrond) stelt is noch door verweerster, noch door de raad betoogd dat er geen behoefte was aan een rugoperatie of dat daar geen kosten aan verbonden zouden zijn. De raad heeft juist vastgesteld dat daar wel aandacht aan is besteed en dat het gerechtshof daarin is meegegaan. Met juistheid heeft de raad ook overwogen dat verweerster klaagster er meerdere malen op gewezen heeft dat zij haar eigen stukken wilde opstellen en geen gebruik kon en wilde maken van door klaagster opgestelde brieven en toelichtingen. Ook de beroepsgronden 7, 8 en 9 van klaagster falen derhalve. 

Klachtonderdeel i

5.11    De raad heeft overwogen dat verweerster op alle vragen van klaagster antwoord heeft gegeven en dat niet gebleken is dat klaagster daarnaast nog andere vragen zou hebben gesteld, waarop geen antwoord is gekomen. In de tiende beroepsgrond voert klaagster aan dat haar vragen slechts gedeeltelijk zijn beantwoord, de gefactureerde bedragen vele malen hoger zijn dan aangekondigd en verweerster heeft nagelaten te wijzen op de financiële consequenties van de extra zittingen. Het hof is van oordeel dat het op de weg van klaagster had gelegen om bij verweerster nadere uitleg te vragen indien klaagster met de door verweerster gegeven antwoorden niet voldoende was geïnformeerd. Met de extra zitting in januari 2018 kon verweerster overigens in haar berichten van december 2017 nog geen rekening houden, terwijl klaagster als betalende cliënt geacht wordt ervan op de hoogte te zijn dat extra verrichtingen - zoals een voortzetting van een mondelinge behandeling op een andere datum - extra kosten met zich meebrengen. De tiende beroepsgrond faalt evenzeer.

Klachtonderdeel j

5.12    Verweerster heeft een door klaagster geschreven brief niet aan het gerechtshof willen overleggen, omdat zij de daarin opgenomen aanval op de advocaat van de man niet gepast vond en niet relevant voor de procedure. De raad heeft dit commentaar van verweerster niet klachtwaardig geoordeeld. In beroepsgrond 11 stelt klaagster dat verweerster geweigerd heeft relevante informatie te vermelden en daardoor klaagsters belangen heeft geschaad, maar laat zij na aan te geven welk belang zij bij het overleggen van die brief had en op welke wijze haar belangen zouden zijn geschaad doordat dit niet is gebeurd, zodat de beroepsgrond alleen al daarom niet kan slagen. Daar komt nog bij dat - zoals ook verweerster klaagster verschillende malen heeft voorgehouden - de advocaat een eigen verantwoordelijkheid draagt voor (het opstellen en indienen van) processtukken en dat de kernwaarde onafhankelijkheid met zich meebrengt dat de belangen van de cliënt door de advocaat worden behartigd op een wijze die de advocaat passend voorkomt. Ook beroepsgrond 11 faalt derhalve.

Slotsom

5.13    Het voorgaande brengt met zich mee dat alle beroepsgronden falen en de beslissing van de raad zal worden bekrachtigd.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 juli 2020 in de zaak met nummer 20-278/A/OB.

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs.  I.P.A. van Heijst en M.L. Weerkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 5 februari 2021.