Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:29

Zaaknummer

20-617/DB/OB

Inhoudsindicatie

De voorzitter stelt vast dat in de onderhavige klachtzaak de gevolgen van het gestelde handelen of nalaten in elk geval op 15 september 2017 aan klager bekend waren. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet verstreek de termijn waarbinnen klager kon klagen op 15 september 2018. Klager heeft eerst bij brief d.d. 30 mei 2019 geklaagd zodat de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde termijn is verstreken. Klager kan dan ook niet in zijn klacht worden ontvangen. De voorzitter zal de klacht op grond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 28 januari 2021

in de zaak 20-617/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 13 augustus 2020 met kenmerk 48|19|122K en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Verweerder was werkzaam bij H Advocaten. Verweerder en zijn voormalig kantoorgenoot mr. W hebben klager achtereenvolgend bijgestaan in een schadestaatprocedure tegen A B.V. in de periode van december 2003 tot medio maart 2011 respectievelijk medio maart 2011 tot maart/april 2015.

1.2    Verweerder heeft een brief ontvangen van de advocaat van A B.V., mr. VdW, gedateerd 8 augustus 2008 en waarboven vermeld “STRIKT VERTROUWELIJK EN DERHALVE ALLEEN BESTEMD VOOR MR. [verweerder]”.

1.3    In 2015 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend, mr. B, die H Advocaten aansprakelijk heeft gesteld wegens gemaakte beroepsfouten.

1.4    Bij brief van 25 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. De raad heeft de klacht bij beslissing van 3 april 2017 (kenmerk 16-727/DB/OB) in alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof van Discipline heeft de beslissing van de raad bij beslissing van 10 november 2017 bekrachtigd.

1.5    Klager heeft een brief gestuurd naar het Hof van Discipline, door het Hof ontvangen op 15 september 2017. In deze brief heeft klager verwezen naar de vertrouwelijke brief van mr. VdW aan verweerder d.d. 8 augustus 2008 en klager heeft deze brief als productie 14 aan zijn brief aan het Hof gehecht.

1.6    Klager, bijgestaan door mr. B, heeft een gerechtelijke procedure tegen H Advocaten aanhangig gemaakt. In eerste instantie werd H Advocaten bijgestaan door mr. K. advocaat te Arnhem. H Advocaten heeft in reconventie betaling gevorderd van de niet-betaalde declaraties. Bij vonnis d.d. 27 september 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant alle vorderingen van klager afgewezen en de reconventionele vordering van H Advocaten toegewezen.

1.7    Klager heeft zich gewend tot een andere advocaat, mr. A, die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis. In hoger beroep werd H Advocaten bijgestaan door mr. D, advocaat te Arnhem. Bij arrest d.d. 5 februari 2019 heeft het gerechtshof  ’s-Hertogenbosch klagers vorderingen alsnog gedeeltelijk toegewezen.

1.8    Klager heeft bij brief d.d. 30 mei 2019 bij de deken opnieuw geklaagd over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over de strikt vertrouwelijke brief van 8 augustus 2008 van mr. VdW, waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Immers, als klager had geweten dat de voorgedragen deskundige uit het netwerk van de advocaat van A B.V. kwam, zou klager nooit hebben ingestemd met diens benoeming als deskundige.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op een handelen of nalaten van verweerder dat volgens de lezing van klager in augustus 2008 heeft plaatsgevonden. De voorzitter overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager heeft eerst bij brief d.d. 30 mei 2019 geklaagd zodat de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bepaalde termijn is verstreken. Klager heeft aangevoerd dat hij niet in 2008, maar veel later (in 2018), heeft kennis genomen van de brief d.d. 8 augustus 2008.

4.2    Uit klagers ongedateerde brief aan het Hof van Discipline, door het Hof ontvangen op 15 september 2017, blijkt dat klager in elk geval op dat moment op de hoogte was van de bewuste brief d.d. 8 augustus 2008. Klager heeft naar voren gebracht dat, als hij had geweten dat de voorgedragen deskundige uit het netwerk van de advocaat van A B.V. kwam, hij nooit met diens benoeming zou hebben ingestemd. Artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid, onder a, bedoelde termijn ingediende klacht niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3    De voorzitter stelt vast dat in de onderhavige klachtzaak de gevolgen van het gestelde handelen of nalaten in elk geval op 15 september 2017 aan klager bekend waren. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet verstreek de termijn waarbinnen klager kon klagen op 15 september 2018. Klager heeft eerst bij brief d.d. 30 mei 2019 geklaagd zodat de in artikel 46g lid 2 Advocatenwet bepaalde termijn is verstreken. Klager kan dan ook niet in zijn klacht worden ontvangen. De voorzitter zal de klacht op grond van artikel 46g lid 2 Advocatenwet niet-ontvankelijk verklaren.      

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46g lid 2 Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021.

 

Griffier                      Voorzitter