Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:24

Zaaknummer

20-888/DB/OB

Inhoudsindicatie

De klacht heeft betrekking op een declaratiegeschil, ter zake waarvan de tuchtrechter niet bevoegd is. Van excessief declareren is niet gebleken. Verweerster kan enkel verantwoordelijk worden gehouden voor haar eigen handelen. Dat niet mr. T maar verweerster zelf de klachtbehandeling ter hand heeft genomen is niet gebleken. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van  28 januari  2021

in de zaak 20-888/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

over:

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 23 november 2020 met kenmerk 48|20|019K  en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klaagster heeft zich op 17 juni 2019 gewend tot verweerster voor rechtsbijstand. Klaagster had een geschil met de school van haar jongste dochter.

1.2    Verweerster heeft de opdracht en haar honorarium bij brief van 20 juni 2019 aan klaagster bevestigd. Op 20 juni 2019 heeft tussen klaagster en haar echtgenoot en verweerster een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerster. Verweerster heeft klaagster en haar echtgenoot tijdens die bespreking van advies voorzien.

1.3    Op 18 juli 2019 heeft verweerster aan klaagster een declaratie gestuurd ten bedrage van € 937,--. Klaagster heeft deze declaratie voldaan.

1.4    Op 2 juli 2019 heeft verweerster per e-mail bij klaagster geïnformeerd naar de stand van zaken in het geschil met de school. Bij e-mail van 28 juli 2019 heeft klaagster een toelichting gegeven over de stand van zaken. Daarnaast heeft klaagster verweerster gevraagd hoe zij de kans van slagen inschatte als klaagster de school zou aanklagen wegens laster en smaad.

1.5    Bij e-mail d.d. 6 augustus 2019 heeft verweerster aan klaagster een advies uitgebracht over de kans van slagen.

1.6     Op 16 september 2019 heeft verweerster aan klaagster een declaratie gestuurd ten bedrage van € 440,--. Bij e-mail van 16 september 2019 heeft klaagster tegen deze declaratie geprotesteerd. Klaagster en verweerster hebben over het declaratiegeschil gecorrespondeerd. Klaagster heeft de declaratie niet voldaan.

1.7    Klaagster en haar echtgenoot hebben tegen verweerster een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van verweersters kantoor, mr. T, die de klacht bij brief van 7 februari 2020 ongegrond heeft verklaard.

1.8    Klaagster heeft middels het indienen van een webformulier op 8 februari 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

1.     Verweerster heeft op 16 september 2019 onnodig en onterecht kosten bij klaagster in rekening gebracht;

2.    De klachtenbehandeling door mr. T was partijdig en het lijkt erop dat verweerster de klacht zelf heeft behandeld.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klachtonderdeel 1

Voorop staat dat een rechtzoekende in beginsel niet van een advocaat mag verwachten dat deze kosteloos juridisch advies verstrekt. De voorzitter stelt vast dat klaagster, die bekend was met de gehanteerde tarieven, verweerster expliciet heeft gevraagd om een advies over de kans van slagen. Tevens staat vast dat verweerster een kans-risicoanalyse heeft gemaakt en deze bij e-mail d.d. 6 augustus 2019 aan klaagster heeft toegelicht.

4.2    Klaagster heeft geweigerd verweersters declaratie d.d. 16 september 2019 te voldoen. Tussen klaagster en verweerster is over deze declaratie een geschil ontstaan, waarna klaagster, eerst bij de interne klachtenfunctionaris en daarna bij de deken, over de declaratie heeft geklaagd. De klacht heeft derhalve betrekking op een declaratiegeschil. De voorzitter overweegt dat de tuchtrechter niet bevoegd is om declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Dat van dat laatste sprake is, is echter gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel 1 is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.

4.3    Klachtonderdeel 2

    Het tweede onderdeel van de klacht ziet deels op handelen van mr. T. De voorzitter overweegt dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen of nalaten. Verweerster heeft de juistheid van het vermoeden van klaagster, dat niet mr. T maar verweerster zelf de interne klachtbehandeling ter hand heeft genomen, voorts uitdrukkelijk weersproken, terwijl de voorzitter voor de juistheid van dat vermoeden in de overgelegde stukken geen enkel aanknopingspunt heeft gevonden. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt en van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. C.A.M. de Bruijn, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28  januari 2021.

 

Griffier                   Voorzitter