Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:12

Zaaknummer

20-345/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klacht van AG tegen advocaat van de verdachte. De klacht heeft betrekking op de toon van en de uitlatingen in de door verweerder voorgedragen pleitnota. Klaagster verwijt verweerder dat deze zich op onnodig grievende wijze heeft uitgelaten over het slachtoffer. Klaagster heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat zij in haar hoedanigheid van advocaat-generaal een van de bewakers van de orde en de naleving van de fatsoenregels in de rechtszaal is en dat zij als procesdeelnemer verontwaardigd was over verweerders uitlatingen. Ook heeft klaagster betoogd dat het slachtoffer niet mag worden belast met het indienen van een tuchtklacht tegen verweerder, dat klaagster voor het slachtoffer mag opstaan en het handelen van verweerder aan de orde mag stellen. Naar het oordeel van de raad heeft klaagster daarmee niet voldoende gemotiveerd gesteld in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen bij de gedragingen van verweerder ter zitting van het hof d.d. 24 januari 2019. Dat is ook niet gebleken. De kern van de klacht betreft de uitlatingen van verweerder over het slachtoffer. Aldus is het slachtoffer, en niet klaagster, degene die rechtstreeks in haar belang kan zijn getroffen. De raad overweegt voorts dat het mede tot de taak van Openbaar Ministerie behoort om een behoorlijke strafrechtspleging en een eerlijk proces in strafzaken te bevorderen. Dat een behoorlijke strafrechtspleging en een eerlijk proces door verweerders optreden in het geding waren is evenwel gesteld noch gebleken. Klaagster is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 11 januari 2021

in de zaak 20-345/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

over:

 

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief d.d. 29 augustus 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 12 mei 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K19-095 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 2 november 2020. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12 en van verweerders nagekomen brief met bijlagen d.d. 1 oktober 2020.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Bij vonnis van de rechtbank van 27 maart 2018 is de heer D wegens een zedenmisdrijf conform de eis van de officier van justitie veroordeeld tot veertien maanden gevangenisstraf. D heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

2.3    Verweerder heeft D vanaf omstreeks 20 december 2018 bijgestaan in de appelprocedure.

2.4    Op 10 januari 2019 heeft de mondelinge behandeling bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden plaatsgevonden. Verweerder heeft D ter terechtzitting bijgestaan. Ter terechtzitting werd het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd door klaagster in haar hoedanigheid van advocaat-generaal in het Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden. Voorts was het slachtoffer, bijgestaan door een advocaat, mr. J, aanwezig.

2.5    Verweerder heeft ter terechtzitting een pleitnota voorgedragen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting volgt dat de voorzitter verweerder tijdens het voordragen van de pleitnota heeft onderbroken en verweerder heeft gevraagd zijn toon te matigen en respect te hebben voor het slachtoffer.

2.5    Het hof heeft D bij arrest van 24 januari 2019 andermaal veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van het slachtoffer als benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 26.686,18.

2.6    Bij brief d.d. 29 augustus 2019 heeft klaagster in haar hoedanigheid van advocaat-generaal in het Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft zich bij het voeren van de verdediging in hoger beroep niet gedragen zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt, omdat in het pleidooi van verweerder op een onheuse en onnodig grievende manier werd ingezoomd op het slachtoffer en voorts de toon van het hele pleidooi onnodig grievend was voor het slachtoffer, waardoor verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 10 Advocatenwet en gedragsregels 7 en 8.

3.2    Toelichting

De toon van het pleidooi was onnodig grievend. Waar de verdediging het tot zijn taak rekent de ongeloofwaardigheid van aangeefster (het slachtoffer) te bepleiten, had verweerder ermee kunnen volstaan in te gaan op het gebrek aan overtuigingskracht van de aangifte. De gekozen verdedigingslijn heef geleid tot de klacht: het slachtoffer is schuldig en verdachte is ten prooi gevallen aan haar handelingen. Het slachtoffer heeft een formele positie in het strafproces en was ter terechtzitting aanwezig. Verweerder heeft zich onnodig grievend over het slachtoffer uitgelaten in de pleitnota op: p. 5, 1e alinea, p. 6, 1e alinea, p. 7, 4e alinea, p. 8, 1e alinea, p. 10, 3e alinea (“Zelfs …”), p. 11, 1e alinea, p. 14, laatste alinea.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.2    De klacht heeft betrekking op de toon van en de uitlatingen in de door verweerder voorgedragen pleitnota. Klaagster verwijt verweerder dat deze zich op onnodig grievende wijze heeft uitgelaten over het slachtoffer. Klaagster heeft desgevraagd ter zitting van de raad verklaard dat zij in haar hoedanigheid van advocaat-generaal een van de bewakers van de orde en de naleving van de fatsoenregels in de rechtszaal is en dat zij als procesdeelnemer verontwaardigd was over verweerders uitlatingen. Ook heeft klaagster betoogd dat het slachtoffer niet mag worden belast met het indienen van een tuchtklacht tegen verweerder, dat klaagster voor het slachtoffer mag opstaan en het handelen van verweerder aan de orde mag stellen.

5.3    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster daarmee niet voldoende gemotiveerd gesteld in welk belang zij rechtstreeks is of kan worden getroffen bij de gedragingen van verweerder ter zitting van het hof d.d. 24 januari 2019. Dat is ook niet gebleken. De kern van de klacht betreft de uitlatingen van verweerder over het slachtoffer. Aldus is het slachtoffer, en niet klaagster, degene die rechtstreeks in haar belang kan zijn getroffen.

5.4    De raad overweegt voorts dat het mede tot de taak van Openbaar Ministerie behoort om een behoorlijke strafrechtspleging en een eerlijk proces in strafzaken te bevorderen. Dat een behoorlijke strafrechtspleging en een eerlijk proces door verweerders optreden in het geding waren is evenwel gesteld noch gebleken.

5.5    De raad zal klaagster op grond van het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. A. Groenewoud en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2021.

 

Griffier    Voorzitter