Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-01-2021

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2021:6

Zaaknummer

20-863/DB/LI

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder zich op ontoelaatbare wijze jegens klager heeft uitgelaten. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 5 januari 2021

in de zaak 20-863/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

over:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 18 november 2020 met kenmerk K20-072, door de raad ontvangen op 18 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 10.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De heer J en mevrouw P zijn met elkaar verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De heer J wordt bijgestaan door verweerder. Mevrouw P wordt bijgestaan door mr. S, advocaat. Klager is de broer van mevrouw P. Klager heeft op enig moment met toestemming van de heer J en mevrouw P geprobeerd een bemiddelende rol te vervullen in het geschil tussen de heer J en mevrouw P.

1.2    Bij e-mail van 29 mei 2020 heeft verweerder aan mr. S drie makelaar-taxateurs voorgesteld om een indicatie te geven over de verkoop- en laatprijs van de echtelijke woning met bijbehorende bedrijfsruimte.

1.3    Op 2 juni 2020 heeft klager een e-mail gestuurd aan een van de door verweerder genoemde makelaar-taxateurs, met een afschrift van die e-mail aan de heer J, mevrouw P, mr. S en verweerder. Klager heeft de betreffende makelaar-taxateur als volgt bericht:

“tbv waardebepaling vrije verkoop is een taxatie benodigd.

Het betreft nne pand annex loods te

 [adres]

e.e.a. is benodigd inzake een boedelverdeling na scheiding echtelieden.

Gaarne vooraf een offerte.

Neemt u svp voor uitvoering en offerte vrijblijvend contact op met

[telefoonnummer].”

1.4    Bij brief d.d. 5 juni 2020 heeft verweerder mr. S als volgt bericht:

“In opgemelde zaak heb ik u op 29 mei 2020 een brief laten toekomen met daarin een voorstel voor drie makelaars. Ik heb u eveneens een aantal vragen gesteld.

Helaas heb ik op deze mail geen enkele reactie van u mogen ontvangen. Wel heb ik een mail van de broer van uw cliënte ontvangen, in welke mail hij opdracht geeft aan [naam makelaar]. Kunt u mij berichten wat ik hieruit mag afleiden?

Mede namens mijn cliënt deel ik u mede dat de broer van uw cliënte zijn bemoeienissen in deze zaak onmiddellijk dient te staken. Hij zal ongetwijfeld de beste bedoelingen hebben, maar dit is niet de manier waarop dit soort zaken afgewikkeld wordt.

Alvorens er ook maar iets aan een makelaar gestuurd wordt, dien ik allereerst geïnformeerd te worden aan welke makelaar de opdracht verstrekt wordt en dien ik bovendien antwoord te krijgen op mijn vraag hoe dit traject verder aangepakt wordt, zoals verzocht in mijn mail d.d. 29 mei jl.

Met het versturen van de mail door de broer van uw cliënte gaat dit niet alleen achter mijn rug om, doch ook achter de rug van cliënt. Cliënt stemt uitdrukkelijk niet in met deze gang van zaken. Ik zal [naam makelaar] ter zake dan ook informeren, kopie van mijn bericht treft u bijgaand aan.

De manier van handelen van de broer van uw cliënte werkt niet alleen deëscalerend, maar gooit bovendien juist olie op het vuur.

De broer van uw cliënte heeft overduidelijk geen idee hoe hij dit soort zaken moet aanpakken, en om deze reden kan hij zich er beter buiten houden.

Ik verzoek u vriendelijk doch dringend mij te bevestigen dat de broer van uw cliënte zijn bemoeienissen dan ook staakt.”

1.5    Bij brief d.d. 15 juni 2020 heeft verweerder mr. S als volgt bericht:

“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van 11 juni jl., kan ik u op navolgende wijze mededelen.

Ik verzoek u de broer van uw cliënte erop te wijzen dat hij zijn zogenaamde werkzaamheden ten goede van beide partijen dient te staken.

De broer van uw cliënte spreekt niet en handelt niet in opdracht, met instemming of met goedkeuring van cliënt. Cliënt stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat hij hier geen toestemming voor heeft gegeven.

Cliënt wenst dat enkel de advocaten omtrent de kwestie met elkaar over de inhoud spreken en eventueel zaken afhandelen.

Mocht de broer van uw cliënte zijn gedragingen niet staken, zal ik hem in kort geding dagvaarden en vorderen dat hij deze staakt.

Mocht er op enige manier door het doen of nalaten van de broer van uw cliënte enige schade ten laste van cliënt ontstaan, dan zal ik de broer van uw cliënte aansprakelijk stellen en desnoods in rechte betrekken. ”

1.6    Klager heeft middels het indienen van een webformulier op 10 juni 2020 bij de deken een klacht ingediend over verweerder, welke klacht is aangevuld op 15 juni 2020.

1.7    Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft mr. S verweerder bericht dat mevrouw P de taxatie wilde laten verrichten door makelaar-taxateur PJ.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft zich op ontoelaatbare wijze over klager uitgelaten. Verweerder heeft niet (meer) het fatsoen om terughoudend te zijn in de echtscheiding en intimideert en torpedeert alle minnelijke pogingen.

 

3    VERWEER

Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klager verwijt verweerder dat deze zich op ontoelaatbare wijze over klager heeft uitgelaten. De voorzitter overweegt dat het de primaire taak van een advocaat is om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Het moge zo zijn dat de inhoud van de aan mr. S gerichte brieven d.d. 5 en 15 juni 2020 klager niet welgevallig was, maar dat betekent niet automatisch dat verweerder van de inhoud van die brieven een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2     Verweerders cliënt stelde kennelijk uitdrukkelijk geen prijs op nadere bemoeienissen van klager. Verweerder heeft op zakelijke wijze namens zijn cliënt aan mr. S kenbaar gemaakt dat zijn cliënt niet wenste dat klager namens partijen zou bemiddelen of optreden. Dit stond verweerder in het kader van het behartigen van de belangen van zijn cliënt vrij. Dat verweerder onvoldoende distantie heeft betracht blijkt hieruit naar het oordeel van de voorzitter niet.

4.3    De voorzitter is voorts van oordeel dat het verwijt dat verweerder zich heeft schuldig gemaakt aan intimidatie en alle minnelijke pogingen heeft getorpedeerd op geen enkele wijze is onderbouwd, zodat dit onderdeel van de klacht wegens het ontbreken van feitelijke grondslag eveneens kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

4.4    De voorzitter is kortom van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn optreden en zal de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

5    BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021.

 

Griffier             Voorzitter