Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:94

Zaaknummer

190331

Inhoudsindicatie

Beklag tegen de beslissing van de deken geen advocaat aan te wijzen (Art. 13 Advw). De door klager gewenste procedure heeft geen redelijke kans van slagen en bij het hof heeft klager niets aangevoerd wat tot een andere beoordeling leidt.

Uitspraak

BESLISSING                   

van 17 april 2020

in de zaak 190331

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Nederland

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 2 december 2019. Per e-mails van 12 december 2019 heeft klager - zo begrijpt het hof - beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beklag (met bijlagen) is op 12 december 2019 ontvangen door de griffie van het hof in twee e-mailberichten.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van:

- twee e-mailberichten met bijlagen d.d. 12 januari 2020 van klager;

- het e-mailbericht d.d. 13 januari 2020 van klager;

- het e-mailbericht met bijlage d.d. 4 februari 2020 van de deken.

2.3    Het hof heeft partijen per e-mail van 23 maart 2020 bericht dat het hof voornemens is de zaak op basis van de schriftelijke stukken te beoordelen en af te doen. Klager heeft het hof vervolgens telefonisch verzocht om een mondelinge behandeling en dit op verzoek van het hof per e-mail toegelicht. Het hof heeft klager per e-mail van 31 maart 2020 bericht dat het verzoek om een mondelinge behandeling is afgewezen, omdat dit verzoek onvoldoende concreet en feitelijk is onderbouwd.

2.4    Het hof heeft het beklag in raadkamer beoordeeld.

 

3    FEITEN

3.1    Klager is sinds 2006 in meerdere procedures verwikkeld tegen [de heer Van B.], met wie hij tussen 1974 en 1988 heeft samengewoond. In 2007 is in een onherroepelijk vonnis d.d. 25 juli 2007 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een straat- en contactverbod aan klager opgelegd. Vervolgens heeft klager in 2008 zowel de zorgverlener van [de heer Van B.] als [de heer Van B.] zelf gedagvaard en gevorderd het straat- en contactverbod op te heffen en omgang met [de heer Van B.] toe te staan. Deze vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen en dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd.

Bij vonnis van 10 december 2008 is aan klager opnieuw een straat- en contactverbod opgelegd. Bij vonnis van 16 oktober 2019 is aan klager opnieuw een straat- en contactverbod opgelegd.

3.2    Op 23 oktober 2019 heeft de deken afwijzend beslist op een eerder, op 15 oktober 2019 door klager ingediend verzoek tot aanwijzing van een advocaat.

3.3    Klager heeft de deken op 2 november 2019 andermaal verzocht om een advocaat omdat hij de vernietiging van alle voor hem nadelige vonnissen in “2006, 2009, 2010 en 2019” en een schadevergoeding wil vorderen.

3.4    De deken heeft het verzoek afgewezen, omdat de door klager gewenste procedure,  gezien de inhoud van het vonnis van 16 oktober 2019, geen kans van slagen heeft. Klager heeft ondanks verzoeken daartoe bij de deken geen argumenten aangedragen waarom deze procedure wel een kans van slagen zou hebben.

 

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Gelet op het oordeel van de voorzieningenrechter in het vonnis d.d. 16 oktober 2019 en de feiten die daaraan ten grondslag liggen, moet de door klager gewenste bodemprocedure als kansloos worden aangemerkt en heeft de deken op goede gronden het verzoek om (opnieuw) een advocaat aan te wijzen afgewezen. Klager heeft ook bij het hof geen stellingen  aangevoerd (en deze zeker niet met bewijzen gestaafd) op grond waarvan de deken dan wel het hof tot het oordeel kan komen dat een bodemprocedure wel enige kans van slagen heeft.

4.3    Het hof constateert dat klager in een kort tijdbestek twee ondeugdelijke aanwijzingsverzoeken aan de deken heeft gedaan in deze of aanverwante kwesties. Het hof geeft de deken in overweging een volgend verzoek wegens misbruik van recht buiten behandeling te stellen.

  

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 2 december 2019 ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.                            

griffier                            voorzitter   

De beslissing is verzonden op 17 april 2020.