Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:99

Zaaknummer

200010

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager verzocht de deken om aanwijzing van een advocaat omdat hij geen advocaat kan vinden om verder te procederen tegen de verzekeraar van de veroorzaker van het verkeersongeval waarbij klager betrokken is geraakt. De deken heeft het verzoek afgewezen omdat de rechtsbijstandverzekeraar van klager de kosten van een dergelijke procedure (tot een maximum bedrag) vergoed en klager de rechtsbijstandverzekeraar kan verzoeken tot het aanwijzen van een advocaat. Bovendien heeft klager niet laten zien dat hij beschikt over een minimum aantal van vijf afwijzingen van advocaten.  De deken heeft op goede gronden het verzoek afgewezen. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 20 april 2020

in de zaak 200010

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Midden-Nederland

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, verder te noemen ‘de deken’, een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 10 december 2019. Bij brief van 18 januari 2020 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het beklag is op 21 januari 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het e-mailbericht van 27 januari 2020 met bijlagen van klager;

-    het e-mailbericht van 29 januari 2020 met bijlagen van klager;

-    de drie e-mailberichten van 30 januari 2020 met bijlagen van klager;

-    het e-mailbericht van 3 februari 2020 van de griffie van het hof;

-    het e-mailbericht van 7 februari 2020 van klager;

-    het e-mailbericht van 19 februari 2020 van klager;

-    het e-mailbericht van 10 maart 2020 van klager;

-    de twee e-mailberichten van 12 maart 2020 van klager;

-    de twee e-mailberichten van 17 maart 2020 van klager,

-    het e-mailbericht van 30 maart 2020 van klager.

2.3    Per e-mail van 7 april 2020 is de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum aan partijen bericht.

 

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1    Klager is in 2013 betrokken geraakt bij een verkeersongeval op een snelweg in Oostenrijk. Klager heeft daarbij ernstig letsel opgelopen. Klager heeft contact opgenomen met zijn rechtsbijstandverzekeraar met het verzoek om juridische bijstand voor het claimen van (letsel)schadevergoeding van de veroorzaker van het ongeval. De rechtsbijstandverzekeraar heeft bepaald dat de kosten voor rechtsbijstand onder de financiële dekking van de rechtsbijstandverzekering van klager vallen. De rechtsbijstandverzekeraar heeft de belangen van klager behartigd en de veroorzaker van het ongeval aansprakelijk gesteld. Vervolgens heeft de rechtsbijstandverzekeraar [naam buitenlandse advocaat] aangesteld als [buitenlandse] advocaat van klager om een procedure in [naam land] te starten tegen de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. Deze procedure is niet doorgezet en [naam buitenlandse advocaat] heeft zich in 2013 teruggetrokken als advocaat van klager, met als voornaamste reden dat klager zich jegens hem en zijn kantoorgenoten onfatsoenlijk zou hebben uitgelaten. [naam advocaat 2] is door de rechtsbijstandverzekeraar als Nederlandse advocaat van klager aangesteld en heeft klager in 2016 en 2017 bijgestaan in procedures bij de rechtbank Midden- Nederland tegen de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. Bij beschikking in deelgeschil van 1 juni 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland beslist dat het namens klager verzochte niet kon bijdragen aan het tot stand komen van een vaststellingsovereenkomst met de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. Voorts heeft de rechtbank de kosten van de procedure op de voet van art. 1019aa lid 1 Rv. begroot op € 3.300,-. [naam advocaat 2] heeft vervolgens op verzoek van klager een bodemprocedure geëntameerd, maar zich als advocaat van klager onttrokken. De bodemprocedure is op de rolzitting van 4 april 2018 ambtshalve doorgehaald omdat klager geen (opvolgend) advocaat had gesteld.

3.2    Klager heeft zich bij de deken in 2018 en 2019 meerdere keren beklaagd over [naam advocaat 2]. De klachten tegen [naam advocaat 2] heeft klager bij e-mailbericht van 10 mei 2019 ingetrokken. Daarbij heeft klager aangegeven dat hij een nieuwe advocaat wenste om verder te procederen tegen de verzekeraar van de veroorzaker van het verkeersongeval in 2013.

3.3    Op verzoek van klager heeft de deken bij brief van 6 maart 2019 klager bericht in welke gevallen de deken benaderd kan worden met het verzoek een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet. Daarbij heeft de deken onder meer aangegeven dat duidelijk moet zijn op welke procedure of belangen het verzoek betrekking heeft en dat klager schriftelijk opgave dient te doen van namen van een relevant aantal advocaten die hij heeft benaderd en die zijn verzoek om juridische bijstand hebben afgewezen.

3.4    Bij e-mailbericht van 26 april 2019 heeft de deken klager verzocht bij zijn rechtsbijstandverzekeraar te informeren of de procedure die aanhangig is gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland onder de financiële dekking van de rechtsbijstandverzekering valt. Tevens is klager nogmaals verzocht om advocaten te benaderen met de vraag of er bereidheid is hem in een procedure bij te staan.

3.5    Bij e-mailbericht van 11 juni 2019 heeft klager de deken bericht dat de rechtsbijstandverzekeraar een financiële dekking verleent van € 26.000,-.

3.6    Per e-mailbericht van 14 juni 2019 heeft de deken aan klager de ontvangst van de e-mailberichten van klager bevestigd in reactie op het e-mailbericht van 26 april 2019. De deken heeft klager wederom verzocht advocaten te benaderen met de vraag of er bereidheid is klager in een procedure bij te staan.

3.7    Bij e-mailbericht van 26 juni 2019 heeft de deken aan klager de ontvangst van zijn e-mailbericht van 14 juni 2019 bevestigd en gevraagd of en zo ja welke advocaten klager heeft benaderd. De deken heeft klager verder drie namen van advocaten gegeven, die naast Nederlands ook de moedertaal van klager spreken, die klager zou kunnen vragen zijn belangen te behartigen. Daarnaast heeft de deken aangegeven dat klager zijn rechtsbijstandverzekeraar kan benaderen met het verzoek een advocaat aan te stellen. 

3.8    Bij e-mailbericht van 26 juli 2019 heeft de deken de ontvangst van een aantal e-mailberichten bevestigd die klager aan de deken heeft gestuurd. De deken heeft daarbij aangegeven dat klager in zijn berichten geen antwoord heeft gegeven op de vraag of en zo ja welke advocaten hij heeft benaderd met het verzoek om rechtsbijstand. De deken heeft klager wederom verzocht advocaten te benaderen en zijn rechtsbijstandverzekeraar te vragen een advocaat voor hem aan te stellen.

3.9    Klager heeft vervolgens contact opgenomen met de drie advocaten die de deken in haar e-mailbericht van 26 juni 2019 heeft genoemd. In de maanden juli 2019 en augustus 2019 hebben de drie advocaten aangegeven klager niet te kunnen of willen bijstaan.

3.10    Bij brief van 10 december 2019 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13 Advocatenwet afgewezen, omdat klager niet aan de voorwaarden voldoet. Klager heeft slechts drie afwijzingen van door hem benaderde advocaten overgelegd, terwijl klager gehouden is minimaal vijf advocaten te benaderen. Daarnaast is artikel 13 Advocatenwet niet bedoeld voor rechtzoekenden van wie een rechtsbijstandverzekeraar financiële dekking verleent voor juridische bijstand.

3.11    Bij e-mailbericht van 11 december 2019 bericht de rechtsbijstandverzekeraar aan klager dat er nog maximaal een bedrag van € 16.101,18 aan kosten voor juridische bijstand wordt vergoed. Daarbij merkt de rechtsbijstandverzekeraar op dat het zeer de vraag is of een nieuwe procedure tot een hogere schadevergoeding leidt, aangezien mr. [naam buitenlandse advocaat] en [naam advocaat 2] daarin weinig kans van slagen zagen. 

 

4    BEOORDELING

4.1    Kort samengevat begrijpt het hof uit het beklag van klager dat hij een nieuwe procedure wil starten tegen de (verzekeraar van de) veroorzaker van het ongeval in 2013, omdat hij (een hogere) materiële en immateriële (letsel)schadevergoeding wenst en hiervoor juridische bijstand nodig heeft.

4.2    De deken heeft in zijn verweerschrift van 11 februari 2020 primair gesteld dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag, aangezien hij geen relevante gronden heeft aangevoerd tegen de afwijzing van zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat, althans dat het beklag feitelijke grondslag mist. Subsidiair is het beklag volgens de deken ongegrond. De deken voert als verweer op de gronden van het beklag aan dat anders dan klager beweert, [naam advocaat 2] klager weldegelijk juridische bijstand aan hem heeft verleend, dat het standpunt van klager dat hij materiële en immateriële schadevergoeding wenst niet wordt betwist en dat er ook geen discussie over bestaat dat klager vanwege de complexiteit van de zaak bijstand van een advocaat nodig heeft.

4.3    Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.4    Het hof is van oordeel dat het primaire verweer van de deken om de klacht niet-ontvankelijk te verklaren niet slaagt. Het beklag is binnen zes weken na de datum van de afwijzingsbrief door het hof ontvangen. In dat geval is klager ontvankelijk.

4.5    Het subsidiaire verweer van de deken slaagt. Het hof is van oordeel dat de deken op goede gronden tot afwijzing van het verzoek van klager is gekomen. Vast staat dat klager via zijn rechtsbijstandverzekeraar aanspraak kan maken op vergoeding van kosten voor juridische bijstand tot een bedrag van € 16.101,18. Nu klager aanspraak maakt op vergoeding van kosten van juridische bijstand, kan klager zijn rechtsbijstandverzekeraar verzoeken een advocaat voor hem aan te wijzen. De deken heeft klager verschillende keren verzocht contact op te nemen met zijn rechtsbijstandverzekeraar met het verzoek een advocaat aan te stellen. Niet gebleken is dat klager dit verzoek heeft ingediend. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het voor klager onmogelijk is een advocaat te vinden die bereid is hem bij te staan. Voorts is in de procedure nog altijd niet gebleken dat klager beschikt over (tenminste) vijf afwijzingen van advocaten.

4.6    Het hof komt dan ook tot de slotsom dat de deken op goede gronden het verzoek van klager heeft afgewezen. 

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland d.d. 10 december 2019 ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2020.

griffier        voorzitter            

De beslissing is verzonden op 20 april 2020.