Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:98

Zaaknummer

200019

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Klager verzocht de deken om aanwijzing van een advocaat omdat hij geen advocaat heeft gevonden die een procedure namens hem wil starten tegen [naam telecomaanbieder]. De deken heeft het verzoek afgewezen omdat een eerdere advocaat  gemotiveerd uiteen heft gezet waarom hij onvoldoende gronden ziet voor een vordering van klager op [naam telecomaanbieder] en artikel 13 lid 1 niet is bedoeld om een advocaat aan te wijzen die aan de wensen van de rechtszoekende tegemoetkomt. De deken heeft op goede gronden het verzoek afgewezen. Beklag ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                               

van 20 april 2020

in de zaak 200019

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Den Haag

de deken

 

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klager heeft bij de deken op 30 september 2019 een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 24 januari 2020. Bij e-mailbericht van 27 januari 2020 heeft klager beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.

 

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het beklag (met bijlagen) is per e-mailbericht op 27 januari 2020 door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft verder kennisgenomen van de reactie van de deken van 13 maart 2020 en de repliek daarop van klager per e-mailbericht van 17 maart 2020.

2.3    Per e-mail van 7 april 2020 is de samenstelling van de kamer en de uitspraakdatum aan partijen bericht.

 

3    FEITEN

3.1    Klager heeft de deken verzocht om een advocaat aan te wijzen die voor klager kan optreden in een procedure tegen [naam telecomaanbieder] wegens onrechtmatig gebruik van intellectuele eigendomsrechten. Klager stelt dat hij voor een technische uitvinding op 2 april 1993 een aanvraag tot octrooi heeft ingediend bij het Europees Octrooibureau. Volgens klager maakt [naam telecomaanbieder] sinds 1997 bij vrijwel alle aangeboden diensten en producten gebruik van zijn technische uitvinding en maakt daarmee inbreuk op zijn intellectueel eigendom.

3.2    De deken heeft het aanwijzingsverzoek van klager afgewezen omdat een eerdere advocaat, [naam advocaat], een negatief advies heeft uitgebracht over het starten van een procedure tegen [naam telecomaanbieder] door klager. Volgens [naam advocaat] heeft het instellen van een dergelijke vordering geen redelijke kans van slagen. [naam advocaat] heeft klager medegedeeld dat op de octrooiaanvraag die klager in 1993 heeft ingediend nooit een octrooirecht is verleend en heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij geen solide basis ziet voor een vordering van klager op [naam telecomaanbieder]. Klager heeft daarnaast nog een aantal advocaten benaderd, maar geen van hen is bereid gebleken om klager bij te staan. Volgens de deken is artikel 13 van de Advocatenwet niet bedoeld om voor een rechtszoekende een advocaat aan te wijzen die aan de wensen van de rechtszoekende tegemoetkomt betreffende een procedure waarover een andere advocaat een standpunt heeft bepaald en waarvan niet gebleken is dat dat standpunt niet voldoet aan de daaraan in redelijkheid te stellen eisen. Daarnaast geeft de deken aan dat [naam advocaat] als eventuele mogelijkheid het instellen van cassatie in het belang der wet heeft geopperd. Volgens de deken kan klager, indien daarvoor gronden aanwezig zijn, zonder bijstand van een advocaat hiervoor een verzoek indienen bij de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

3.3    Klager voert –kort gezegd– in zijn beklag aan dat de argumenten van de deken ongeëvenaard zijn, aangezien de deken zich baseert op de opvatting van een enkele advocaat die zelf aangeeft niet als advocaat voor klager te willen optreden. Volgens klager is het verzoek afgewezen op inhoudelijke gronden, terwijl de rechter daarover een definitief oordeel dient te vellen en niet een advocaat. Klager stelt dat zijn standpunt wordt onderschreven door jurisprudentie en dat procedures zoals de vordering die klager wenst in te stellen jegens [naam telecomaanbieder] in de praktijk al vaak zijn gevoerd.

 

4    BEOORDELING

4.1    In artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken kan vragen hem een advocaat aan te wijzen. In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan de deken het verzoek afwijzen indien de procedure die de rechtzoekende wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Het hof is van oordeel dat de deken op goede gronden tot afwijzing van het verzoek van klager is gekomen. [naam advocaat] heeft gemotiveerd uiteengezet waarom hij onvoldoende gronden ziet voor een vordering van klager op [naam telecomaanbieder]. Klager heeft slechts in algemene termen gesteld dat er vaker procedures over intellectuele eigendomsrechten worden gevoerd. Hij heeft evenwel geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [naam advocaat] in redelijkheid niet tot zijn juridisch oordeel over de door klager gewenste procedure heeft kunnen komen. Naar het oordeel van het hof heeft de deken zich terecht op het standpunt gesteld dat indien een andere advocaat een juridisch standpunt heeft bepaald dat hij in redelijkheid heeft mogen geven, artikel 13 lid 1 niet is bedoeld om een advocaat aan te wijzen die aan de wensen van de rechtszoekende tegemoetkomt.

  

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 24 januari 2020 ongegrond.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en G.C. Endedijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2020.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 20 april 2020.