Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:58

Zaaknummer

20-008/A/A/D

Inhoudsindicatie

Gegrond dekenbezwaar. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te voldoen aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen. Het handelen van verweerder raakt de kernwaarden integriteit en professionaliteit. Onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken en kostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 maart 2020

in de zaak 20-008/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de heer mr. E.J. Henrichs in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:    

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 december 2019 met kenmerk EJH/AvO 2019-1021360, door de raad ontvangen op 10 januari 2020, heeft de deken zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 10 februari 2020 in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mevrouw mr. A.A. van Ochten, stafmedewerker, en verweerder.

1.2    De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken en de bijlagen 1 tot en met 11.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Op 5 januari 2019 heeft mevrouw Van B (hierna: klaagster) bij de deken een klacht over verweerder ingediend, onder meer over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder.

2.2    Bij brief van 1 februari 2019 heeft verweerder op de klacht gereageerd.

2.3    Bij per e-mail gestuurde brief van 14 februari 2019 heeft de deken verweerder onder meer meegedeeld dat de reactie van verweerder een aantal vragen oproept en heeft hij verweerder verzocht binnen drie weken na heden een kopie van het volledige dossier van klaagster aan hem toe te sturen.

2.4    Verweerder heeft de deken diezelfde dag bericht dat hij vermoedt dat klaagster een aantal dossiers door elkaar haalt en dat hij graag ziet dat zij haar klachten concretiseert met verwijzing naar een specifiek dossier. Ook heeft hij de deken aangekondigd dat hij contact op zal nemen met de Raad voor Rechtsbijstand met de vraag of hij de toevoeging van klaagster heeft gedeclareerd.

2.5    Bij per e-mail gestuurde brief van 19 februari 2019 heeft de deken klaagster gevraagd om een reactie op de brieven van verweerder en verweerder verzocht alle correspondentie met betrekking tot het aan de rechtbank gevraagde uitstel, de correspondentie waarin hij heeft vastgelegd dat hij klaagster ondanks de toevoeging op betalende basis heeft bijgestaan, alsmede de opdrachtbevestigingen in alle dossiers binnen drie weken aan de deken te doen toekomen.

2.6    Op 19 maart en 8 april 2019 heeft de deken klaagster en verweerder een rappel gestuurd. In de brief van 8 april 2019 heeft de deken verweerder gewezen op Gedragsregel 29.

2.7    Op 16 april 2019 heeft de deken de ontvangst van een bericht van klaagster van 4 april 2019, inhoudende dat zij wegens ziekte niet in staat was binnen de termijn te reageren, bevestigd en doorgestuurd naar verweerder en klaagster en verweerder een aanvullende termijn van twee weken gegeven om te reageren.

2.8    Bij per e-mail gestuurde brief van 15 mei 2019 heeft de deken de reactie van klaagster van 2 mei 2019 samengevat en verweerder een termijn van drie weken gegeven om hierop inhoudelijk te reageren. De deken heeft verweerder daarnaast wederom gewezen op Gedragsregel 29 met betrekking tot de opgevraagde stukken, die de deken binnen een week alsnog wenst te ontvangen

2.9    Op 15 mei 2019 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en in de toekomst nog te lijden schade. De deken heeft deze aansprakelijkstelling op 4 juni 2019 aan verweerder doorgestuurd, met daarbij het verzoek aan verweerder om zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar in te lichten en dit binnen twee weken aan de deken te bevestigen.

2.10    Bij per e-mail gestuurde brief van 17 juni 2019 heeft de deken verweerder geschreven dat hij wederom binnen de gestelde termijn de verzochte stukken niet van verweerder heeft ontvangen en dat hij overweegt een dekenbezwaar in te dienen als hij de gevraagde stukken niet binnen een week ontvangt. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij bij herhaling niet heeft voldaan aan  verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen en aldus daardoor in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 29.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudings-plicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen. Dit volgt uit Gedragsregel 29.

5.2    Uit de feiten zoals die hiervoor onder 2 van deze beslissing zijn weergegeven volgt dat verweerder niet heeft voldaan aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen. Het bezwaar is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet te voldoen aan herhaalde verzoeken van de deken de nodige inlichtingen te verschaffen. Hierdoor wordt een adequaat en efficiënt onderzoek naar de klacht van klaagster onmogelijk gemaakt en is een adequaat toezicht van de deken op verweerder niet mogelijk. Het handelen van verweerder raakt de kernwaarden integriteit en professionaliteit. De raad is dan ook van oordeel dat niet met minder kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van acht weken. Hierbij heeft de raad tevens meegewogen dat aan verweerder eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, waaronder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van een maand en een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden. De inzagetermijn als bedoeld in artikel 8a lid 3 Advocatenwet zal worden verkort tot twee jaar.

6.2    De raad hecht er ten overvloede nog aan op te merken dat de raad zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de ernst van de verzoeken van de deken volledig langs verweerder heen is gegaan. Dit baart de raad zorgen.

7    KOSTENVEROORDELING

7.1     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500 kosten van de Staat.

7.2     Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van acht weken op;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-     de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-     de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op16 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 maart 2020 verzonden.