Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-03-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:62

Zaaknummer

19-707/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in een echtscheidingsprocedure. Het dreigen met informeren van de werkgever van klager is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het  onjuist informeren van de rechtbank over niet bestaande rapporten van deskundigen is klachtwaardig. Schending kernwaarde integriteit. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping en proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 maart 2020

in de zaak 19-707/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over: 

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 4 januari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 14 oktober 2019 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2019-774528 van de deken ontvangen.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 januari 2020. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de bij e-mail van 5 januari 2020 en de bij brief van 12 januari 2020 door klager ingediende aanvullende stukken, van de brief van verweerder van 14 januari 2020 en van verweerders pleitnota.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de dossierstukken en de ter zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2    Klager is met zijn ex-echtgenote verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Klager werd hierin bijgestaan door mr. B. Verweerder, lid van de vereniging Familie- en erfrecht Advocaten Scheidingsmediators (hierna: vFAS), heeft de ex-echtgenote van klager tot 23 januari 2019 bijgestaan. Klager en zijn ex-echtgenote hebben op 13 mei 2015 een kind gekregen dat hierna ook zal worden aangeduid met A. Klager is van beroep advocaat.

2.3    Op 12 september 2018 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift tot echtscheiding met nevenverzoeken ingediend bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) en een kopie daarvan per gelijke post aan klager verstuurd. Dit verzoekschrift is op 2 oktober 2018 ook aan klager betekend. In dit verzoekschrift heeft verweerder vermeld dat de uitwerking van de nevenverzoeken nog zal worden ingediend.

2.4    Op 18 september 2018 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift voorlopige voorzieningen bij de rechtbank ingediend en een kopie daarvan per gelijke post aan klager gestuurd. Dit verzoekschrift is niet aan klager betekend.

2.5    Op 26 september 2018 heeft verweerder als reactie op de uitnodiging van mr. B. tot het houden van een viergesprek (hierna ook: 4G) onder meer het volgende per e-mail aan mr. B. bericht:

‘Bij gebreke van een tijdige en volledige betaling acht cliënte een 4G zinloos (…) en zal ik direct de Rb verzoeken over te mogen gaan tot het leggen van (loon)beslag. Ik ontkom er dan waarschijnlijk ook niet aan de werkgever van uw cliënt een nadere toelichting te geven over de gang van zaken;’

2.6    Op 4 oktober 2018 heeft verweerder onder meer het volgende per e-mail aan mr. B. bericht:

‘Cliënte sluit ook niet uit dat uw cliënt geld buiten beeld brengt dat ook haar toekomt. Haar staan rechtens diverse middelen ter beschikking om haar belangen te waarborgen. Als dat ertoe leidt dat de werkgever van uw cliënt van bepaalde aspecten op de hoogte raakt (door mijn handelen in mijn rol als advocaat, of omdat cliënte om haar moverende redenen daar belang bij meent te hebben), dan zij dat zo. Het enkele feit dat uw cliënt dat vervelend vindt, maakt dat niet anders.’

2.7    Op 29 oktober 2018 heeft verweerder onder meer het volgende per e-mail aan mr. B. bericht:

‘Ik sluit niet uit dat onderdeel van die maatregelen zal zijn het leggen van conservatoir beslag op het inkomen van uw cliënt, nu dit het expliciete verzoek van cliënte is. Dat zijn werkgever daarbij betrokken wordt (en deze mogelijk inhoudelijk een toelichting op de situatie gegeven zal –moeten- worden), is dan maar zo.’ 

2.8    Op 6 november 2019 heeft verweerder als reactie op een nieuw voorstel van mr. B. om een viergesprek aan te gaan onder meer als volgt per e-mail gereageerd:

‘Als partijen met het 4G ook voorlopige afspraken beogen te maken en daarmee dus de VV-procedure willen vermijden, dan laat mijn agenda geen 4G voor de VV-zitting meer toe. Het 4G zal dus in plaats van die zitting moeten plaatsvinden.’

2.9    Op 15 november 2018 heeft de rechtbank de door klagers ex-echtgenote verzochte voorlopige voorzieningen behandeld. Voorafgaand aan deze zitting heeft verweerder geweigerd klagers uitgestoken hand te schudden.

2.10    Op deze zogeheten PATZ zitting was een mediator aanwezig. Mediation via de rechtbank heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden, omdat klagers ex-echtgenote aan het einde van de zitting niet bereid bleek tot mediation.

2.11    Verweerder heeft op de zitting een pleitnota tevens verweerschrift voorgedragen. In deze pleitnota heeft verweerder onder meer de volgende opmerkingen opgenomen:

‘De wijze waarop de man A. sinds kort opzet tegen de vrouw is grensoverschrijdend.’

‘De vrouw vreest dat deze indoctrinatie en manipulatie van A. door blijft gaan als A.

gedurende langere tijd bij de man en zijn familie verblijft.

‘In de ES-procedure zal de vrouw de rapporten overleggen van de deskundigen die op dit gebied geraadpleegd zijn (huisarts, kinderpsycholoog, opvang).’      

(…)

‘De vrouw baseert haar verzoek op een even triest als ernstig feitencomplex. De vrouw is daar door ondergetekende diverse malen op doorgevraagd. Als onderdeel daarvan is ook de moeder van de vrouw meermalen gehoord. Tot slot is goed geluisterd naar de analyse van de door de vrouw geraadpleegde psycholoog. Ondergetekende heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de juistheid van de volgende constateringen:

‘• de vrouw heeft al jarenlang te lijden onder de geestelijke mishandelingen van de man. De man kleineert de vrouw structureel, intimideert de vrouw en ontneemt haar op alle denkbare manieren haar gevoel van eigenwaarde;’

‘• de vrouw hunkert naar haar “vrijheid” en probeert al jaren te ontsnappen aan het juk van de man, maar is daar al die tijd te bang voor geweest;’

‘• de psycholoog sluit niet uit (ondanks dat zij de man niet onderzocht heeft) dat de vrouw lijdt onder een man met een (narcistische) persoonlijkheidsstoornis. Dat zou goed passen bij de verhandelingen van de vrouw over haar vreselijke leven met de man achter de voordeur en het “mooie” beeld dat de man van zichzelf weet te presenteren naar de buitenwacht;’

‘. De constitutie van de vrouw (onzeker, angstig) zijn al die tijd onverminderd schrikbarend. De vrouw heeft pas kort geleden de moed bij elkaar durven schrapen om de VV en ES procedure te starten.’

‘Ondergetekende benadrukt dat hij geen deskundige is. De nodige voorzichtigheid is dan ook geboden. De signalen zijn echter zeer ernstig, zijn bovendien al jaren consistent en worden onderschreven door derden, waaronder een psycholoog.’

‘De vrouw verdient het om tegen de man in bescherming genomen te worden.’

2.12    Op 7 januari 2020, drie weken voor de inhoudelijke behandeling van de klacht door de raad, heeft verweerder een e-mail naar klager verstuurd waarin hij onder meer het volgende heeft bericht:

‘Natuurlijk blijft het gissen naar jouw motieven om te handelen zoals je doet en mij ontbreekt de expertise om daar uitspraken over te doen, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat jij de mening toegedaan bent dat jou onrecht is aangedaan. Wat houdt ons tegen om onder het genot van een kop koffie daar het gesprek over aan te gaan? Dat biedt jou de gelegenheid aan te geven wat jou echt dwarszit en mij de kans daar gepast op te reageren. Omgekeerd geldt dat ook, want ook van mijn kant is er de nodige verbazing over het handelen van jou. Een dergelijk gesprek zal over en weer verhelderend werken en wellicht zelfs tot begrip. Zo kunnen wij op een constructieve wijze de plooien gladstrijken, het boek sluiten en verdergaan.

Het alternatief is dat jij er voor kiest door te gaan op de door jou ingezette koers. Ik vind dat prima (jouw klachten missen elke grond; ik maak me geen zorgen over de uitkomst), maar onbevredigend. Allereerst omdat het geen doel dient. Het blijft daarmee een strijd om de strijd. Tot genoegdoening aan jouw zijde zal het niet leiden (de klachten zullen afgewezen worden) en bij mij zorgt het niet voor begrip over hoe jij de afwikkeling van de echtscheiding ervaren hebt. Dat zijn twee gemiste kansen, waar wij in een goed gesprek wel iets mee zouden kunnen doen. Maar bovendien zal het mogelijk leiden tot een reactie. Ik vertrouw er althans op dat je begrijpt dat ik het niet makkelijk over mijn kant kan laten gaan om op deze wijze door jou geschoffeerd te blijven worden en dat het wellicht in het belang van de beroepsgroep is (het imago van de advocatuur) om jouw gedragingen ter toetsing voor te leggen aan degenen die daar over gaan deken en waar nodig de Raad van Discipline). Los van het feit dat jij partij bent in een echtscheidingsprocedure, ben jij immers ook de advocaat. In die laatste hoedanigheid heb jij je te verhouden tot de gedragsregels die daarvoor gelden. Er zijn diverse personen die menen dat jouw gedragingen die toets niet kunnen doorstaan en grond bieden voor een tegen jou te starten klachtenprocedure. Ik heb dat zelf lange tijd tegengehouden, maar als jij er voor blijft kiezen om de mensen om je heen te schaden, dan rijst de vraag of ik moet blijven stilzitten. (…)’

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 20 (eerlijk proces) bij de indiening en betekening van het verzoekschrift tot echtscheiding, de indiening en betekening van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen en bij de indiening van een uitwerking van de verzoeken van de wederpartij in de echtscheidingsprocedure en de daarbij behorende producties;

b)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3 (vertrouwelijkheid) door te dreigen met het leggen van loonbeslag en het informeren van klagers werkgever over de echtscheiding en verweerders kijk op de gang van zaken;

c)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 5 (minnelijke oplossing) door geen viergesprek te kunnen plannen vanwege zijn volle agenda en door de uiteindelijke weigering van zijn cliënte om aan mediation mee te werken; 

d)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 6 (doelmatigheid) door onnodige kosten voor klager te veroorzaken;

e)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 7 (geen ongepaste uitlatingen) door klager voorafgaand aan de zitting van 15 november 2018 geen hand te geven en zich daarbij grievend over klager uit te laten en door in zijn pleitnota grievende en niet onderbouwde uitlatingen over klager op te nemen;

f)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8 (geen onjuiste informatie) door bewust onjuiste informatie aan de rechtbank te verstrekken over rapporten van geraadpleegde deskundigen die niet in de procedures zijn overgelegd;

g)    in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 25 (rechtstreeks benaderen wederpartij) door klager via e-mail rechtstreeks te benaderen en door de rechtsgang te belemmeren.

3.2    Klager heeft zijn klacht met stellingen en schriftelijke stukken onderbouwd. De raad zal hierna bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen, waar nodig, op deze stellingen en stukken ingaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich schriftelijk en ter zitting gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2    De raad zal hierna bij de beoordeling van de klacht, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De klacht gaat over het handelen van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Daarbij is het uitgangspunt dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

Klachtonderdeel a)

5.2    Klachtonderdeel a) gaat over het volgens klager in strijd handelen met artikel 20 van de Gedragsregels door verweerder.

5.3    Hoewel verweerder op grond van de Gedragscode van de vFAS in beginsel een ‘eerste brief’ naar klager had moeten sturen in plaats van de zaak meteen met een verzoekschrift te starten, heeft verweerder door dit niet te doen naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, de cliënte van verweerder dit om haar moverende redenen niet wilde en dat verweerder overeenkomstig de instructie van zijn cliënte heeft gehandeld. Dat verweerder de producties behorend bij het verzoekschrift tot echtscheiding niet gelijktijdig met het verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat producties volgens het Procesreglement Scheiding ook op een later tijdstip mogen worden ingediend.

5.4    De raad is van oordeel dat verweerder ook niet gehouden was een voorafgaande aankondiging van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen aan klager te sturen en/of om dit verzoekschrift aan klager te (laten) betekenen. Hij heeft kunnen volstaan met het (alleen) per post toezenden van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen. Dat verweerder de producties behorend bij het verzoekschrift voorlopige voorzieningen niet gelijktijdig met het verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend, is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar omdat producties volgens het Procesreglement Scheiding ook op een later tijdstip mogen worden ingediend.

5.5    Ten aanzien van de uitwerking van de bij het verzoekschrift tot echtscheiding gedane nevenverzoeken is de raad op basis van de dossierstukken en het Procesreglement Scheiding van oordeel dat verweerder zich formeel aan de procesregels heeft gehouden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is de raad niet gebleken, ook niet in alle omstandigheden die klager in dat verband heeft aangevoerd.

5.6    Conclusie is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.7    Klachtonderdeel b) gaat over het loonbeslag en het informeren van klagers werkgever over de echtscheidingsprocedure en verweerders kijk op de gang van zaken.

5.8    De raad stelt vast dat verweerder in zijn e-mail van 26 september 2018 (zie 2.5) – kort gezegd – heeft aangekondigd de rechtbank te zullen verzoeken over te mogen gaan tot het leggen van loonbeslag. De raad is van oordeel dat deze aankondiging gelet op de context waarbinnen deze is gedaan tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is. Klachtonderdeel b) is dan ook in zoverre ongegrond.

5.9    In de e-mail van 26 september 2018 heeft verweerder ook vermeld dat hij er, in het geval van loonbeslag, waarschijnlijk niet aan ontkomt om de werkgever van klager een nadere toelichting te geven over de gang van zaken. Naar het oordeel van de raad heeft klager deze passage terecht als dreigement opgevat. Dit dreigement heeft verweerder bovendien in zijn e-mails van 4 en 29 oktober 2018 (zie 2.6 en 2.7) herhaald. De verklaring van verweerder dat klagers werkgever er recht op zou hebben om te weten waarom er ten laste van klager loonbeslag zou worden gelegd, snijdt geen hout. Naar het oordeel van de raad had verweerder zich als advocaat en lid van de vFAS, gelet op de aard van een echtscheidingsprocedure, moeten onthouden van het uiten van dergelijke dreigementen. Verweerder heeft  tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel b) is in zoverre gegrond.

Klachtonderdeel c)

5.10    Klachtonderdeel c) gaat over het niet kunnen plannen van een viergesprek vanwege de volle agenda van verweerder en over de weigering van verweerders cliënte om mee te werken aan mediation.

5.11    De raad kan op grond van de dossierstukken niet vaststellen dat het niet kunnen plaatsvinden van een viergesprek verweerder valt te verwijten.  Voor het standpunt van klager dat het aan verweerder te wijten is dat er voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank geen minnelijke regeling tussen klager en zijn ex-partner tot stand is kunnen komen, bieden de dossierstukken ook geen aanknopingspunten. Dat verweerders cliënte uiteindelijk geen mediation (meer) wilde, kan verweerder niet worden verweten, ook al was ter zitting een mediator aanwezig. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.12    Klachtonderdeel d) gaat over de onnodige kosten die verweerder volgens klager heeft veroorzaakt doordat hij geen doelmatige behandeling van de procedures heeft nagestreefd.

5.13    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder door een ondoelmatige behandeling van de procedures onnodige kosten voor klager heeft veroorzaakt. De dossierstukken bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder, mede gelet op gedragsregel 6, de grenzen van de hem toekomende vrijheid als advocaat van klagers wederpartij niet overschreden.  Klachtonderdeel d) is eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.14    Klachtonderdeel e) gaat over het niet geven van een hand door verweerder aan klager voorafgaand aan de zitting van 15 november 2018 en over de volgens klager daarmee gepaard gaande grievende uitlating, en over de in de pleitnota van verweerder opgenomen grievende uitlatingen over klager.

5.15    De raad is van oordeel dat het niet schudden van de door klager uitgestoken hand voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank, mede in het licht van de daarop ter zitting gegeven toelichting door verweerder, niet getuigt van de professionele distantie die van een advocaat mag worden verwacht. Dat verweerder de hand van klager heeft geweigerd omdat zijn cliënte hem anders misschien niet meer zou vertrouwen, acht de raad in dit kader niet van belang. Het gaat hier om een uiting van professionaliteit die naar het oordeel van de raad geheel losstaat van de vertrouwensband tussen verweerder en zijn cliënte. Terecht heeft verweerder ten overstaan van de raad verklaard dat hij klagers hand beter wel had kunnen aannemen. Tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit optreden van verweerder naar het oordeel van de raad echter niet. Daarbij speelt een rol dat de raad niet kan vaststellen wat verweerder precies tegen klager heeft gezegd. De verklaringen van klager en verweerder lopen hiervoor te ver uiteen.

5.16    De uitlatingen in de  pleitnota van verweerder over de psychische gesteldheid van klager zijn naar het oordeel van de raad niet te kwalificeren als onnodig grievend. Verweerder heeft deze uitlatingen gedaan als belangenbehartiger van zijn cliënte in het kader van een echtscheidingsprocedure en heeft hierbij zijn cliënte gevolgd. Anders gezegd: deze uitlatingen vallen binnen de grenzen van de vrijheid die een advocaat heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Aan klager kan wel worden toegegeven dat de opmerkingen over zijn psychische gesteldheid niet getuigen van veel professionele distantie, maar dat maakt ze nog niet tuchtrechtelijk laakbaar. 

Klachtonderdeel f)

5.17    Klachtonderdeel f) gaat over het volgens klager bewust verstrekken van onjuiste informatie aan de rechtbank over rapporten van geraadpleegde deskundigen die niet in de procedures zijn overgelegd. Klager heeft daarbij verwezen naar passages in de pleitnota van 15 november 2018.

5.18    Zoals verweerder zelf in zijn verweer tegen de klacht heeft opgemerkt en ten overstaan van de raad desgevraagd heeft bevestigd, waren er op het moment van de zitting van de rechtbank geen rapporten van deskundigen die de uitlatingen van verweerder over de psychische gesteldheid van klager bevestigden. Dergelijke rapporten waren ook niet in de maak. Door in zijn pleitnota van 15 november 2018 te stellen dat er wel rapporten waren die in de echtscheidingsprocedure zouden worden overgelegd (zie 2.11), heeft verweerder de rechtbank onjuist geïnformeerd. Verweerder heeft bevestigd dat hij de betreffende woorden bewust heeft gekozen. Verweerder heeft zich hierbij naar het oordeel van de raad te veel vereenzelvigd met zijn cliënte en onvoldoende professionele distantie bewaard. Door de rechtbank in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat er rapporten waren, heeft verweerder een van de kernwaarden van de advocatuur                 – integriteit – geschonden. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klachtonderdeel f) is dan ook gegrond.

Klachtonderdeel g)

5.19    De raad kan klachtonderdeel g), hoewel dit pas kort voor de behandeling van de klacht aan de klacht is toegevoegd, met goedvinden van klager en verweerder bij de beoordeling van de klacht behandelen.

5.20    Ter zitting heeft klager klachtonderdeel g) ingetrokken voor zover dit gaat over het handelen in strijd met gedragsregel 25. Het niet ingetrokken deel van dit klachtonderdeel gaat over verweerders e-mail van 7 januari 2020 aan klager. De raad is van oordeel dat deze e-mail, en dan vooral de laatste alinea ervan (zie 2.12), ongepast, intimiderend en onbetamelijk is. Dit valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel g) is daarom eveneens gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad zal de klacht tegen verweerder op meerdere onderdelen gegrond verklaren.  Ten overstaan van de raad heeft verweerder geen, of althans onvoldoende, inzicht getoond in zijn verwijtbare handelwijze en heeft hij volhardt in zijn standpunten. Alleen al het schenden van de kernwaarde integriteit rechtvaardigt de maatregel van een berisping. De raad zal die maatregel opleggen, waarbij is meegewogen dat geen eerdere maatregelen aan verweerder zijn opgelegd.   

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,-  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdelen a), c), d) en e) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel b) gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;

-    verklaart klachtonderdelen f) en g) gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van een berisping op; 

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

     -     veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en            K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 23 maart 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Verzending

Deze beslissing is in afschrift gelijktijdig verzonden.