Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:13

Zaaknummer

19-861/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Klachtprocedure is geen bestuursrechtelijke procedure. Awb is niet van toepassing. Desalniettemin is een deken ook in een tuchtrechtprocedure gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.Schending hiervan is niet gebleken. Het staat een deken vrij om in zijn hoedigheid van (opvolgend) deken verweer te voeren tegen een klacht tegen mr X in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 10 februari  2020

in de zaak 19-861/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

 

verweerder

Klager heeft bij brief van 5 maart 2019 bij de voorzitter van het hof van discipline een klacht ingediend over verweerder. De (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van discipline heeft bij beslissing van 18 maart 2019 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 20 december 2019 met kenmerk K19-036 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1     De voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag, verder te noemen mr. X, heeft op 26 juni 2015 een dekenbezwaar tegen klager ingediend. De raad van discipline in het ressort Den Haag heeft bij beslissing van 21 maart 2016 de maatregel van schrapping aan klager opgelegd. Het hof van discipline heeft bij beslissing van 9 oktober 2017 de beslissing van de raad van discipline tot oplegging van de maatregel schrapping bekrachtigd. 

1.2     Klager heeft bij brief aan de voorzitter van het hof van discipline van 8 juni 2018 een klacht ingediend over mr. X. De klacht is door de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline bij beslissing van 19 juni 2018 voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in Amsterdam.

1.3     Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van opvolgend deken in het arrondissement Den Haag bij brieven van 16 augustus en 2 november 2018 namens mr. X gereageerd op de tegen mr. X ingediende klacht.

1.4     De raad van discipline in het ressort Amsterdam heeft bij beslissing van 4 juli 2019 de klacht van klager over mr. X ongegrond verklaard.

1.5     Vervolgens heeft klager bij voormelde brief van 5 maart 2019 een klacht ingediend over verweerder.

 

2          KLACHT

2.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag heeft gereageerd op de klacht die klager over de voorgaande deken in het arrondissement Den Haag, mr. X , had ingediend;

2.    verweerder in de klachtprocedure tegen mr. X standpunten heeft ingenomen waarvan hij wist althans behoorde te weten dat deze onjuist waren.

Klager heeft ter toelichting op de klacht - kort gezegd - het volgende naar voren gebracht:

2.2       Verweerder heeft zich een bevoegdheid toegeëigend die hem niet toekwam. Hij heeft hierdoor in strijd gehandeld met het legaliteitsbeginsel. Voorts heeft verweerder als bestuursorgaan in strijd gehandeld met de bepalingen in de artikelen 2:3, 2:4, 3:2, 3:3 en 3:4  Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft op deze wijze de voortvarende afwikkeling van de klacht moedwillig verhinderd en de belangen van klager geschaad.   

3          VERWEER

3.1     Het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken staat als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle, tenzij hij bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3.2       Klager gaat er ten onrechte van uit dat een klachtprocedure een bestuursrechtelijke procedure is. De Awb is niet van toepassing.

3.3       Verweerder had een klacht ingediend tegen mr. X in diens hoedanigheid van voormalig deken. In een dergelijk geval geldt in beginsel dat de vigerend deken op de klacht reageert. Mr. X had als ambtsdrager in de uitoefening van zijn wettelijke taak en bevoegdheid gehandeld. De opvolgend ambtsdrager neemt dit handelen voor zijn rekening. Het stond verweerder daarom vrij om inhoudelijk op de klacht van klager te reageren, welk standpunt werd gedeeld door de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. Mr. X is geïnformeerd over de door klager ingediende klacht en heeft ermee ingestemd dat verweerder als vigerend deken namens hem verweer zou voeren.

3.4       Verweerder betwist dat hij standpunten heeft ingenomen, waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Verweerder heeft de gelegenheid gehad en genomen om op de door verweerder ingenomen standpunten te reageren. Het was aan de raad van discipline in het ressort Amsterdam om zich op basis van de door klager en verweerder ingenomen standpunten een oordeel te vormen over de klacht.

 

4          BEOORDELING

4.1     De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Den Haag. Het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden dat, indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, sprake kan zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

4.2     Vooropgesteld zij dat dat de klachtprocedure geen bestuursrechtelijke procedure is en dat de Awb daarop niet van toepassing is. Dat doet er overigens niet aan af dat verweerder in zijn hoedanigheid als deken (ook in een tuchtrechtelijke procedure) is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dat, zoals klager stelt, van een schending daarvan door verweerder sprake is, is mede bezien in het licht van het hierna volgende evenwel niet gebleken.

4.3     Klager verwijt verweerder namens mr. X onbevoegd verweer te hebben gevoerd. Verweerder stelt dat de vigerend deken reageert op tegen de voorgaande deken in zijn hoedanigheid van deken ingediende klachten. Klager heeft tijdens de behandeling van zijn klacht tegen mr. X de kwestie van de bevoegdheid van verweerder om in plaats van mr. X het verweer op de klacht te voeren aan de orde gesteld. Verweerder heeft ter zitting van de raad verklaard over een volmacht van mr. X te beschikken en dat mr. X zich verenigde met het door verweerder namens hem gevoerde verweer. De raad van discipline in het ressort Amsterdam heeft het door verweerder namens gevoerde verweer aangemerkt als een verweer dat is gevoerd namens mr. X. De voorzitter verenigt zich met dit standpunt. Daarmee komt dit klachtonderdeel reeds niet voor gegrondverklaring in aanmerking. Dat verweerder onbevoegd namens mr. X verweer heeft gevoerd is - ook overigens - niet gebleken. Verder valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven en bezien in het licht van hetgeen hiervoor in deze rechtsoverweging is overwogen, niet in te zien waarom het verweerder in zijn hoedanigheid als deken niet vrij zou staan om verweer te voeren tegen de klacht van klager tegen mr. X in zijn hoedanigheid als (voormalig) deken. Dit stond ter vrije beoordeling van verweerder in zijn hoedanigheid als (opvolgend) deken. Voor zover klager nog heeft gesteld dat het verweerder niet vrijstond om als advocaat van mr. X op te treden, is niet gebleken dat verweerder in die hoedanigheid voor mr. X is opgetreden noch dat hij als zodanig heeft gehandeld, zodat deze stelling wordt gepasseerd. Verweerder heeft als deken immers enkel het standpunt van ‘de deken’ naar voren gebracht.

4.4     Klager verwijt verweerder voorts dat hij standpunten heeft ingenomen waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist waren. Hiervan is uit de aan de raad overlegde stukken niet gebleken. Het moge zo zijn dat verweerder standpunten heeft ingenomen, waarmee klager zich niet kon verenigen, maar dit betekent niet dat hij daarmee bewust onjuiste informatie aan de raad van discipline heeft verstrekt met als doel de raad van discipline te misleiden en de belangen van klager nodeloos te schaden. Indien klager zich niet kon verenigen met de door verweerder namens mr. X ingenomen standpunten, lag het op de weg van klager zich daartegen te verweren. Het is vervolgens aan de tuchtrechter daarover een oordeel te vormen en op de klacht te beslissen.

4.5     Van een handelen van verweerder waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en sub c. Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren. Gelet hierop is het gelasten van een vooronderzoek, zoals door klager nog verzocht, niet aan de orde.

 

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1, aanhef en sub c. Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond;

 

wijst af het verzoek tot het gelasten van een vooronderzoek.

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier op 10 februari 2020.

 

 

Griffier                                                                                               Voorzitter