Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2020:46

Zaaknummer

19-811/DH/DH

Inhoudsindicatie

Klacht van curator over advocaat curandus niet-ontvankelijk. Curator komt in dit geval, als wederpartij, geen klachtrecht toe over de wijze waarop verweerster aan haar opdrachtovereenkomst met curandus invulling heeft gegeven.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  12 februari 2020 in de zaak 19-811/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 22 november 2019 met kenmerk K158 2019 ar/ak en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2015 benoemd tot curator van de heer P. Bij beschikking van 4 december 2017 heeft de rechtbank Den Haag klager ontslagen als curator van de heer P. en de vennootschap van klager benoemd tot curator van de heer P.

1.2    De heer P. heeft zich tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in verband met de ernstig verstoorde relatie met zijn curator, klager. Op 18 april 2018 heeft een intakegesprek plaatsgevonden, waarbij tevens de GGZ-begeleidster van de heer P. aanwezig was. Verweerster heeft een toevoeging voor de heer P. aangevraagd, welke op 15 mei 2018 is afgegeven.

1.3    Op 17 mei 2018 heeft verweerster de heer P. een declaratie gestuurd voor de door hem te betalen eigen bijdrage ten bedrage van € 143,-.

1.4    Bij e-mail van 6 januari 2019 heeft klager verweerster verzocht het bedrag van € 143,- te restitueren omdat zij volgens klager geen werkzaamheden heeft verricht. Verweerster heeft klager hierop meegedeeld dat zij over de zaak contact heeft met de GGZ-begeleidster van de heer P en met de zaak bezig is.

1.5    Op 24 juni 2019 heeft klager bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend over verweerster. Bij per e-mail gestuurde brief van 1 juli 2019 heeft de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster de klacht ongegrond verklaard. Klager heeft hierop bij e-mail van 3 juli 2019 gereageerd.

1.6    Bij per e-mail gestuurde brief van 4 juli 2019 heeft verweerster klager onder meer geschreven:

“Ten onrechte gaat u ervan uit dat er in deze zaak niets gebeurd is. Ik heb in deze zaak regelmatig contact met [de GGZ-begeleidster van de heer P] (…) gehad. Zij is ook met cliënt bij mij op kantoor geweest om de mogelijkheden te bespreken om u als curator van uw verplichtingen te doen ontslaan. (…) Aangezien er nog een aantal stukken ten onderbouwing van het verzoekschrift nodig waren, is het verzoekschrift nog niet ingediend. Inmiddels is het dossier wel compleet, maar is cliënt verhuisd (…)

Met het oog daarop verzoek u mij nogmaals te bevestigen dat u zich vrijwillig als curator aan dit dossier zult onttrekken, bij gebreke waarvan ik de procedure tot ontheffing van u als curator bij de rechtbank (…) zal opstarten. Zoals u op grond van de jurisprudentie bekend is, hoeft cliënt daarvoor geen toestemming te vragen.”

1.7    Bij brief van 16 juli 2019 heeft klager, als (indirect) bestuurder van zijn vennootschap en curator van de heer P, bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.8    Op 8 augustus 2019 heeft verweerster namens de heer P. een verzoekschrift bij de rechtbank Gelderland ingediend tot beëindiging c.q. wijziging van de ondercuratelestelling. Bij beschikking van 9 september 2019 heeft de rechtbank Gelderland de vennootschap van klager ontslagen als curator van de heer P.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij kosten in rekening heeft gebracht terwijl zij niet kan aantonen dat zij daar werkzaamheden voor heeft verricht.

2.2    De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

 

4    BEOORDELING

4.1    Bij de beoordeling van de klacht moet voorop worden gesteld dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.2    Klager klaagt erover dat verweerster geen werkzaamheden voor de heer P heeft verricht en om die reden ten onrechte een eigen bijdrage van € 143,- heeft geïncasseerd. De werkzaamheden van verweerster waren er echter op gericht de benoeming van (de vennootschap van) klager als curator van de heer P te beëindigen, hetgeen ook is gebeurd. Klager was aldus de wederpartij van de cliënt van verweerster. Hem komt dan ook geen klachtrecht toe over de wijze waarop verweerster aan haar opdrachtovereenkomst met de heer P invulling heeft gegeven, behoudens indien en voor zover hij door dit handelen rechtstreeks in zijn belang zou zijn getroffen. Dit laatste is gesteld noch gebleken. De klacht dient derhalve kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.3    In het geval klager wel zou kunnen worden ontvangen in zijn klacht, zou de klacht kennelijk ongegrond zijn verklaard. Verweerster heeft gemotiveerd en met stukken onderbouwd dat zij wel degelijk werkzaamheden voor de heer P heeft verricht. Klager heeft dat in zijn repliek overigens ook erkend.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 12 februari 2020.