Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:246

Zaaknummer

19-648/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Uit de dossierstukken kan niet worden afgeleid dat verweerster klaagster onheus heeft bejegend, gesprekken heeft afgekapt of concepten van processtukken te laat aan klaagster heeft voorgelegd. Van onvoldoende belangenbehartiging is geen sprake. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 27 november 2019 in de zaak 19-648 naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster

 

tegen:

 

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 13 september 2019 met kenmerk K037 2019 ar/sh, door de raad ontvangen op 17 september 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft klaagster in de periode van 2016 tot eind 2018 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

1.2    Bij de gesprekken tussen klaagster en verweerster was de zoon van klaagster aanwezig en voerde hij ook vaak het woord namens klaagster.

1.3    Verweerster heeft stukken per post naar het woonadres van klaagster verstuurd en per e-mail naar de zoon van klaagster.

1.4    In de zomer van 2017 heeft mr. N., een kantoorgenoot van verweerster, het dossier van klaagster tijdens de vakantie van verweerster waargenomen.

1.5    Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 november 2018 (hierna: de beschikking) is de verdeling van de boedel vastgesteld.

1.6    Bij brief en e-mail van 4 december 2018 heeft verweerster de beschikking aan klaagster verstuurd en vermeld dat hoger beroep kon worden ingesteld tot       28 februari 2019, maar dat zij klaagster daarbij niet zal kunnen bijstaan.

1.7    In januari 2019 heeft de zoon van klaagster telefonisch contact met verweerster opgenomen. Tijdens dit gesprek heeft verweerster bevestigd dat de termijn voor het instellen van hoger beroep afloopt op 28 februari 2019 en dat zij het hoger beroep voor klaagster niet zal instellen. Ook heeft verweerster een afsluitend gesprek aangeboden.

1.8    Bij e-mail van 21 februari 2019 heeft verweerster klaagster en haar zoon uitgenodigd voor een afsluitend gesprek op 26 februari 2019.

1.9    Bij e-mail van 21 februari 2019 heeft de zoon van klaagster aan verweerster bericht dat klaagster het prettiger zou hebben gevonden als verweerster eerder had gezegd dat zij geen hoger beroep zou instellen.

1.10    Op 26 februari 2019 heeft het afsluitende gesprek tussen klaagster, haar zoon en verweerster plaatsgevonden.

1.11    Op 27 februari 2019 heeft de zoon van klaagster namens klaagster bij de deken  digitaal een klacht over verweerster ingediend. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk

verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    klaagster onheus heeft bejegend door tijdens gesprekken heel snel boos te geworden, gesprekken af te kappen en onvoldoende tijd aan de zaak van klaagster te besteden;

b)    pas na een moeizaam gesprek een voorrangsverklaring voor een woning heeft willen aanvragen;

c)    klaagster te laat heeft bericht dat zij geen hoger beroep zou instellen tegen de beschikking;

d)    concept-processtukken te laat aan klaagster heeft toegestuurd, zodat klaagster niet meer in de gelegenheid was commentaar te leveren of aanpassingen door te voeren;

e)    vertrouwelijke gegevens aan de rechtbank Den Haag heeft toegestuurd,

waardoor deze gegevens bij de wederpartij terecht zijn gekomen.

2.2    De voorzitter zal de stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd hierna, waar nodig, bespreken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

4.1    Klaagster verwijt verweerster dat zij haar onheus heeft bejegend doordat zij tijdens gesprekken heel snel boos is geworden, gesprekken heeft afgekapt en onvoldoende tijd aan de zaak heeft besteed.

4.2    Naast de achtergrondinformatie die verweerster in dit verband heeft gegeven, heeft verweerster aangevoerd dat zij vele gesprekken met klaagster en haar zoon heeft gevoerd, dat er honderden e-mails zijn uitgewisseld, dat er vele processtukken zijn opgesteld en ingediend en dat er vele telefoongesprekken met de zoon van klaagster zijn gevoerd. Verder heeft verweerster aangevoerd dat de communicatie moeizaam is verlopen en dat er momenten zijn geweest waarop zij haar irritatie daarover niet heeft kunnen verbergen, wat haar spijt, maar dat dit helaas niet altijd te voorkomen is.

4.3    De voorzitter kan op basis van de dossierstukken niet vaststellen dat verweerster in haar communicatie met klaagster dan wel met haar zoon heel snel boos zou zijn geworden, vragen en gesprekken zou hebben afgekapt en onvoldoende tijd aan de zaak van klaagster zou hebben besteed. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat verweerster klaagster in de periode van 2016 tot eind 2018 heeft bijgestaan en dat klaagster niet heeft weersproken dat verweerster in die periode veel gesprekken met haar en haar zoon heeft gevoerd en dat er honderden e-mails over de zaak zijn gewisseld. Gelet op de vele contactmomenten tussen verweerster en klaagster dan wel haar zoon kan de communicatie naar het oordeel van de voorzitter niet zo slecht zijn geweest dat klaagster zich niet gehoord voelde of dat haar belangen onvoldoende door verweerster werden behartigd. Dat verweerster heeft toegegeven dat zij haar irritatie over het moeizame verloop van de communicatie soms niet heeft kunnen verbergen, maakt dit oordeel niet anders. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.4    Klaagster verwijt verweerster dat zij een voorrangsverklaring voor het verkrijgen van een andere woning pas na een moeizaam gesprek heeft willen aanvragen.

4.5    Verweerster heeft in dit verband aangevoerd dat voor een urgentieverklaring een voorlopige voorzieningenbeschikking van de rechter nodig was waarin zou staan dat de echtelijke woning aan de ex-echtgenoot van klaagster zou worden toebedeeld en dat klaagster de echtelijke woning zou moeten verlaten. Verder heeft verweerster aangevoerd dat de rechter heeft willen meewerken aan een beschikking ten behoeve van een urgentieverklaring en dat ter zitting is afgesproken dat klaagster vier weken de tijd zou krijgen om de echtelijke woning te verlaten. Volgens verweerster heeft klaagster uiteindelijk met haar zoon in de echtelijke woning kunnen blijven wonen totdat zij een andere woning had gevonden.

4.6    Op grond van de door verweerster verstrekte en door klaagster niet betwiste achtergrondinformatie heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter de belangen van verweerster ten aanzien van de voorrangsverklaring correct behartigd en kan verweerster over de gang van zaken rondom deze verklaring geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klachtonderdeel b) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.7    Klaagster verwijt verweerster dat zij te laat heeft bericht dat zij geen hoger

beroep zou instellen tegen de beschikking.

4.8    De voorzitter stelt op basis van de dossierstukken vast dat verweerster, zoals zij ook heeft aangevoerd, de beschikking van 29 november 2018 enkele dagen later op 4 december 2018 per post en per e-mail naar klaagster heeft verstuurd met de mededeling dat zij klaagster niet in hoger beroep zou kunnen bijstaan. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster klaagster hierdoor ruim voor het aflopen van de hogerberoepstermijn bericht dat zij geen hoger beroep voor klaagster zou instellen. Anders dan klaagster stelt, is van te late

berichtgeving dan ook geen sprake. Klachtonderdeel c) is daarom ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.9    Klaagster verwijt verweerster dat zij concept-processtukken te laat aan

klaagster heeft toegestuurd, zodat klaagster niet meer in de gelegenheid was om commentaar te leveren of aanpassingen door te voeren.

4.10    Verweerster heeft aangevoerd dat zij processtukken doorgaans met voldoende tijd voor commentaar aan klaagster heeft verstuurd en dat klaagster in de regel zonder problemen op concepten heeft gereageerd. In de zomer van 2017 is het volgens verweerster vanwege haar vakantie één keer gebeurd dat zij een concept-processtuk met een reactietermijn van een dag aan klaagster heeft verstuurd en dat haar kantoorgenoot mr. N. het dossier voor haar heeft waargenomen nadat klaagster had aangegeven meer tijd nodig te hebben. Verder heeft verweerster erop gewezen dat klaagster achteraf nooit heeft

aangegeven dat een ingediend processtuk niet naar wens was.

4.11    De voorzitter kan op basis van de overgelegde dossierstukken niet vaststellen dat verweerster concepten herhaaldelijk te laat aan klaagster heeft verstuurd. Mede in het licht van de dossierstukken en de duur van de door verweerster aan klaagster geboden rechtsbijstand is de voorzitter van oordeel dat

verweerster op dit punt tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.12    Klaagster verwijt verweerster dat zij vertrouwelijke gegevens aan de rechtbank en de advocaat van de wederpartij heeft toegestuurd waardoor deze gegevens bij de wederpartij terecht zijn gekomen.

4.13    Verweerster heeft aangevoerd dat tijdens de waarneming van de zaak door haar kantoorgenoot mr. N. van klaagster afkomstige stukken voor de vaststelling van de alimentatie bij de rechtbank zijn ingediend waarop de adresgegeven van klaagster waren vermeld. Volgens verweerster heeft zij er niet aan gedacht de stukken vooraf te anonimiseren en daarvoor heeft verweerster haar excuses aangeboden.

4.14    Uitgangspunt is dat een advocaat in een procedure gebruik mag maken van de documenten die haar cliënte haar verschaft. Hoewel het beter was geweest om de stukken van klaagster voorafgaand aan de verzending daarvan aan de rechtbank en de advocaat van de wederpartij te anonimiseren, heeft

verweerster zich naar het oordeel van de voorzitter niet klachtwaardig gedragen door dit abusievelijk niet te doen. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat dit slechts één keer is voorgekomen, dat niet is gebleken dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad en dat verweerster haar excuses heeft aangeboden. Klachtonderdeel e) is dan ook kennelijk ongegrond.

4.15    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j, lid 1 aanhef en onder c, Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 27 november 2019.