Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:247

Zaaknummer

19-557/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 16 december 2020

in de zaak 19-557/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 september 2019 op de klacht van:

klager

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij ongedateerde brief, ontvangen op 27 november 2018, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 8 augustus 2019 met kenmerk 2018-736161, door de raad ontvangen op 9 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 23 september 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard welke beslissing op 23 september 2019 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 2 oktober 2019, door de raad ontvangen op 4 oktober 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 november 2019 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn gemachtigde de heer G. Lavino, en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde mevrouw mr. F. Bouyaghadane.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 oktober 2019, door de raad ontvangen op 4 oktober 2019.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op, met uitzondering van het navolgende. Klager stelt dat onder de feiten ten onrechte niet is opgenomen dat klager is vrijgesproken van het onder 1.2 gestelde (“dat het Openbaar Ministerie over is gegaan tot vervolging van de man, onder andere, wegens mishandeling”).

2.2    Ter zitting heeft de gemachtigde van klager nog aangevoerd dat verweerder de regelgeving heeft geschaad met betrekking tot de advocaat-cliënt verhouding door zijn cliënt meermaals thuis te bezoeken in plaats van op kantoor.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet komen neer op een herhaling van de klacht met een verzoek om herbeoordeling. Daarbij stelt klager zich op het standpunt dat het ongeoorloofd is om bij een echtscheidingsprocedure strafrechtelijke aspecten zoals een mogelijke mishandeling naar voren te brengen. Voorts stelt klager dat de motivering van de uitspraak wel heel summier en gering is uitgevallen, hetgeen in strijd is met het motiveringsbeginsel.

4    BEOORDELING

4.1    Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klager te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard. Van schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake.

4.3    Daarbij overweegt de raad nog dat niet alle naar voren gebrachte feiten behoeven te worden opgenomen in de voorzittersbeslissing. Het gaat om een zakelijke weergave van de voor de beslissing meest relevante feiten. Die heeft de voorzitter vastgesteld. Aangezien de vrijspraak van klager dateert van na de datum dat het verzoekschrift door verweerder is ingediend acht de raad dit feit niet zodanig relevant dat de voorzitter het in de voorzittersbeslissing had moeten opnemen, voor zover dit al uit het klachtdossier had kunnen blijken. Dat de door de voorzitter vastgestelde feiten onjuist zijn is niet gebleken.

4.4    Voor zover (de gemachtigde van) klager de klacht van klager tracht uit te breiden met het onder 2.2 gestelde geldt dat hij daarmee miskent dat uitbreiding van de klacht in dit stadium van de klachtprocedure niet meer mogelijk is. De raad zal hier dan ook aan voorbijgaan.

4.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. A. de Groot en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2019.

Griffier    Voorzitter

 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2019 verzonden.