Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:260

Zaaknummer

19-647/DH/DH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De klacht, voor zover ingediend namens klagers partner en hun kinderen, kennelijk niet-ontvankelijk en voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van 11 december 2019 in de zaak 19-647/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

mede namens zijn partner (…) en hun kinderen

 

over:

 

verweerster

gemachtigde: mr. K.

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 september 2019 met kenmerk K049 2019 ar/mvi, door de raad ontvangen op 17 september 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klager in de echtscheidings- en aanverwante procedures, in het bijzonder met betrekking tot hun minderjarige zoon.

1.2    Verweerster heeft klager eind 2017 namens haar cliënte in kort geding betrokken. De voorzieningenrechter heeft in die zaak op 22 december 2017 vonnis gewezen. Daarbij is klager veroordeeld tot afgifte van de Amerikaanse en Nederlandse paspoorten van de zoon van klager, zulks op straffe van een dwangsom.

1.3    Klager heeft tegen het vonnis van 22 december 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof heeft het bestreden vonnis bij arrest van 22 januari 2019 bekrachtigd.

1.4    Bij e-mail van 23 februari 2019 heeft klager bij de deken onderhavige, achtste klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog van de rechter door haar eigen e-mailwisseling te presenteren als ‘bewijs’ voor de onjuiste stelling dat een ID-kaart problemen zou opleveren bij de grenscontrole op Schiphol;

b)    misbruik heeft gemaakt van procesmiddelen door klager betreffende de afgifte van twee paspoorten in kort geding te betrekken tegen vrijdagmorgen 22 december 2017 zonder een redelijk belang van haar cliënte;

c)    klager geen afschrift heeft gestuurd van haar aanbiedingsbrief en het procesdossier, waarvan zij heeft aangegeven dat dit compleet is.

 

3    VERWEER

3.1    De gemachtigde van verweerster heeft namens verweerster gemotiveerd verweer gevoerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de Advocatenwet het klachtrecht niet voor eenieder in het leven heeft geroepen maar alleen voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen.

4.2    Klager heeft zijn klacht mede ingediend namens zijn partner, mevrouw B., en hun kinderen. Dezen zijn echter geen partij geweest in de procedures waarop de klacht betrekking heeft en zijn door de handelwijze van verweerster derhalve niet rechtstreeks in hun belang getroffen.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover die is ingediend namens klager’s partner en hun kinderen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

4.4    De klacht ziet op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Dat betekent dat deze dient te worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.5    De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.6    De voorzitter stelt voorop dat het oordeel over de door verweerster in het geding gebrachte bewijsmiddelen aan de civiele rechter is voorbehouden. De tuchtrechter heeft bij de beoordeling daarvan geen taak. In onderhavige tuchtrechtelijke procedure kan slechts beoordeeld worden of verweerster  stellingen heeft geponeerd waarvan zij wist of behoorde te weten dat die onjuist waren. Het bewijs daarvan rust op klager.

4.7    Naar het oordeel van de voorzitter is klager in dat bewijs niet geslaagd; het dossier biedt voor de juistheid van zijn stelling geen enkel aanknopingspunt. 

Ad klachtonderdeel b)

4.8    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken evenmin dat de cliënte van verweerster geen redelijk belang had bij de namens haar geentameerde procedures.

Ad klachtonderdeel c)

4.9    Ten aanzien van het derde klachtonderdeel overweegt de voorzitter dat een advocaat niet gehouden is een kopie van het door hem overgelegde procesdossier aan de advocaat van de wederpartij te sturen. Beide procespartijen zijn bevoegd tot het overleggen van een kopie van het procesossier; de rechter dient deze procesdossiers in voorkomend geval te vergelijken en naar aanleiding van eventuele verschillen actie ondernemen.

Conclusie

4.10    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, voor zover die door klager zelf is ingediend, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klacht, voor zover die is ingediend namens de partner van klager (...) en hun drie kinderen, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

-    de klacht, voor zover die is ingediend door klager zelf, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 11 december 2019.