Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:195

Zaaknummer

19-434/DB/LI

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  30 december  2019

in de zaak 19-434/DB/LI

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 23 augustus 2019 op de klacht van:

 

 

klager

tegen:

verweerster

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 22 mei 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2      Bij e-mail d.d. 4 juli 2019 heeft de deken de klacht ter kennis gebracht van de raad. 

1.3      Bij beslissing van 23 augustus 2019 heeft de voorzitter van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. De beslissing van de voorzitter is op 27 augustus 2019 verzonden aan klager.

1.4      Bij brief d.d. 4 september 2019 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2019. Verschenen is klager. Verweerster is niet verschenen.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van: de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, het verzetschrift van klager en het nagekomen e-mailbericht van verweerster, waarin zij aankondigt niet ter zitting te verschijnen.

 

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt. 

 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht, zoals weergegeven in de beslissing van de voorzitter, houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.         op 14 januari 2014 ten onrechte geen rechtshulp heeft verleend aan klager en hem hiervoor op 23 januari 2015 ten onrechte heeft verwezen naar de deken;

2.         op 18 februari 2019 tegen klager heeft gezegd dat zij veel over hem wist.

 

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De tijdlimiet is niet overschreden omdat verweerster al vanaf 2003 alles afwist van hetgeen waarmee klager te maken had. De voorzitter suggereert ten onrechte dat verweerster de waarheid spreekt. De klachten dienen ontvankelijk en gegrond te worden verklaard.

 

4          BEOORDELING  

4.1       De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde gronden niet slagen. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium gehanteerd en heeft acht geslagen op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing heeft gegeven aan de artikelen 46g lid 1 aanhef en sub a en 46j lid 1 sub c Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan. Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, mrs. L.R.G.M. Spronken en mr. L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 december 2019.

 

Griffier                                                                                               Voorzitter