Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:212

Zaaknummer

180001DH

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek toegewezen van beslissing hof inhoudende schrapping verweerder. Uit het proces-verbaal van de behandeling bij het hof blijkt dat het hof nadrukkelijk te kennen heeft gegeven in hoger beroep alleen te oordelen over het klachtonderdeel dat gaat over misbruik van toevoegingsgelden. Het hof heeft verweerder ter zitting ook niet gehoord over de andere onderdelen van het dekenbezwaar die bij de raad zijn behandeld. Door vervolgens in de beslissing ook de andere onderdelen te betrekken in de beslissing tot schrapping van verweerder, heeft het hof reeds hiermee het beginsel van hoor en wederhoor geschonden en dient de beslissing te worden herzien. De overige gronden voor herziening behoeven geen behandeling.

Uitspraak

BESLISSING                           

van 13 december 2019

in de zaak 180001DH

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

verzoeker

 

1    DE BESLISSING WAARVAN HERZIENING WORDT VERZOCHT

1.1    Bij beslissing van 11 december 2017, gewezen onder nummer 16-1047/DH/DH, heeft de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) een bezwaar van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (verder: de deken) tegen verzoeker gegrond verklaard en de maatregel van schrapping opgelegd. Deze beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:246.

1.2    Verzoeker is tegen deze beslissing van de raad in beroep gekomen bij het hof. Het hof heeft bij beslissing van 19 april 2019, gewezen onder nummer 180001D, de beslissing van de raad bekrachtigd. Voorts heeft het hof een op grond van artikel 60ab Advocatenwet door de raad opgelegde schorsing voor onbepaalde tijd aan verzoeker opgeheven en is verzoeker veroordeeld in de betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten. De beslissing van het hof is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2019:40.

 

2    HET VERZOEK TOT HERZIENING

2.1    Verzoeker heeft om herziening van de beslissing van 19 april 2019 van het hof verzocht. Dit herzieningsverzoek is op 23 april 2019 door de griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 april 2018 tijdens de openbare zitting van het hof;

- de brief van 5 juni 2019 van de deken Den Haag en de deken Rotterdam;

- de brief met bijlagen van 23 september 2019 van verzoeker;

- het e-mailbericht met bijlage van 25 september 2019 van verzoeker;

- de brief van 25 september 2019 van de deken Den Haag.

2.3    Het hof heeft het herzieningsverzoek mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 18 oktober 2019, waar verzoeker is verschenen. Verzoeker heeft gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.

 

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt voorop dat tegen een beslissing van het Hof van Discipline in de Advocatenwet geen gewoon rechtsmiddel is opengesteld. De Advocatenwet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter.

3.2    Bij uitzondering kan hierover anders worden geoordeeld, doch uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden (zie onder meer Hof van Discipline, 24 augustus 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:271).

3.3    Volgens verzoeker is van een eerlijk proces geen sprake geweest. Daartoe voert  hij de volgende schendingen aan:

- Schending van fair trial door afwijking van een procesafspraak.

In dat verband heeft verzoeker verwezen naar het proces-verbaal van de zitting van het hof van 6 april 2018. Volgens verzoeker valt daaruit af te leiden dat het hof met verzoeker en de deken de afspraak heeft gemaakt dat in hoger beroep alleen beoordeeld zou worden of door verzoeker misbruik van toevoegingsgelden is gemaakt. Die beoordeling zou volgen na de - volgens het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 6 april 2018 nog te verwachten - uitspraak van de Raad van State over de door verzoeker verleende gefinancierde rechtshulp, de intrekking door de Raad voor de Rechtsbijstand van de in eerste instantie daaraan toegekende vergoedingen en het daartegen door verzoeker ingestelde beroep. Het hof betrok echter in de uitspraak van 19 april 2019 alsnog een ander feitencomplex. Verzoeker verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 5.3 van die beslissing, waarin uiteen gezet wordt: “door verweerder volgens de deken gemaakte beroepsfouten; onvoldoende nazorg door verweerder bijvoorbeeld na gemaakte beroepsfouten; gebrekkige kantoororganisatie en dossiers; ook na uitschrijving onvoldoende zorg voor de belangen van de cliënt”. Ook verschoof het hof de discussie naar een discussie over de praktijkvoering en gedragsregels. Daarmee is inbreuk gemaakt op een goede procesorde en is volgens verzoeker geen sprake geweest van een eerlijk proces.

- Schending van fair trial door schending van de ‘hoorplicht’.

Volgens verzoeker is hij alleen gehoord over de klacht aangaande misbruik van toevoegingsgelden en niet over de klachtonderdelen en feiten uit rechtsoverweging 5.3, zoals hiervoor geciteerd.

- Schending van het beginsel van hoor en wederhoor.

Verzoeker stelt dat het hof bij de motivering van de opgelegde maatregel stukken uit andere dossiers heeft betrokken zonder deze met verzoeker te bespreken, hetgeen in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor.

3.4    Het hof overweegt als volgt.

Het proces-verbaal van de zitting van het hof van 6 april 2018 houdt – voor zover hier van belang - in:

Pagina 2:

“Voorzitter: Het dekenbezwaar was meer omvattend dan waarop de raad van discipline heeft beslist, bijvoorbeeld het signaal van de president van de rechtbank Rotterdam, vermeende beroepsfouten en schending van de geheimhoudingsplicht. De deken heeft zelf geen beroep aangetekend tegen de beslissing. (…) Het gaat in hoger beroep om de vraag of sprake is van misbruik van toevoegingsgelden. (…)

Deken: Ik ben het daar niet mee eens. De Raad heeft het niet gelaten bij misbruik van toevoegingsgelden. De andere zaken zijn in een tussenbeslissing genoemd. Het geheel is ten grondslag gelegd aan de beslissing (…)”

Pagina 3:

“Voorzitter: De raad heeft in 3.8 overwogen om de overige feiten en omstandigheden onbesproken te laten.

Deken: Daar is niet op beslist.

Voorzitter: Daar is geen grief tegen gericht.”

Pagina 6:

“Voorzitter: (…) Is bespreekbaar dat de zaak wordt aangehouden tot er een definitieve beslissing van de Afdeling ligt?(…)

(…)

Voorzitter: De meest gerede partij moet naar voren brengen dat er iets nieuws aan de orde is.

Gemachtigde van verweerder: Wij zullen zorgen dat de uitspraak van de Afdeling bij uw hof terecht komt.

Voorzitter: Na ontvangst zullen wij het vervolg bepalen.”

Pagina 7:

“Voorzitter: We maken de volgende afspraak: verweerder brengt de beslissing van de Afdeling in, vervolgens komt er een schriftelijke akte wisseling waarbij eerst verweerder aan zet is en daarna de deken, vervolgens komt de zaak voor uitspraak te staan.”

Pagina 8:

“De voorzitter sluit de behandeling en verwijst naar de op zitting gemaakte afspraak over het verdere procedurele verloop.”

3.5     Uit dit proces-verbaal volgt niet alleen dat het hof op die zitting nadrukkelijk te kennen heeft gegeven in hoger beroep alleen te oordelen over het klachtonderdeel misbruik van toevoegingsgelden, maar ook dat verzoeker op dat moment niet gehoord is over de in rechtsoverweging 5.3 van de beslissing genoemde klachten. Ook in het vervolg van de procedure is verzoeker daarover niet gehoord.

3.6     Nu het hof in zijn uitspraak van 19 april 2019 ook de in die beslissing onder 5.3 genoemde klachtonderdelen heeft beoordeeld zonder deze ter zitting te hebben besproken en zonder verzoeker daarover te hebben gehoord, heeft het hof een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden - het beginsel van hoor en wederhoor – en is geen sprake geweest van een eerlijk proces.

3.7     Reeds hierom moet het verzoek tot herziening worden toegewezen.

3.8     Bij deze stand van zaken kan bespreking van het overige aangevoerde achterwege blijven.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- wijst het verzoek tot herziening van de beslissing van het Hof van Discipline van 19 april 2019 in de zaak 180001D toe;  

- houdt de inhoudelijke behandeling van deze zaak aan tot een nader te bepalen datum waarvoor klagers en verzoeker zullen worden opgeroepen.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D.R.M. Boumans, A.A.H. Zegers en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.

griffier    voorzitter   

De beslissing is verzonden op 13 december 2019.