Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:211

Zaaknummer

180167D

Inhoudsindicatie

Eindbeslissing. In tussenbeslissing is vast komen te staan dat alle onderdelen van het dekenbezwaar gegrond zijn. Het handelen van verweerder betreft onprofessioneel gedrag dat een advocaat niet betaamt en rechtvaardigt de door de raad opgelegde onvoorwaardelijke schorsing. Verweerder heeft aangetoond dat hij concrete stappen richting de gewenste gedragsverandering heeft gezet en is bereid zijn coachingstraject minstens een jaar voort te zetten. Voorts is gebleken dat hij actief en voortdurend wordt ondersteund door zijn kantoorgenoten. Matiging maatregel: voorwaardelijke schorsing van vier weken. 

Uitspraak

BESLISSING                       

van 13 december 2019

in de zaak 180167D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

Limburg

deken

 

1    HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP

1.1    Op 21 december 2018 heeft het hof een tussenbeslissing gewezen. Voor het verloop van de procedure tot die datum verwijst het hof naar de inhoud van die tussenbeslissing, die op tuchtrecht.nl is gepubliceerd als  ECLI:NL:TAHVD:2018:221.

1.2    In de tussenbeslissing heeft het hof geoordeeld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het hof heeft vervolgens overwogen dat verweerder tot het inzicht lijkt te zijn gekomen dat hij zijn gedrag drastisch zal moeten veranderen en dat dit verweerder ertoe heeft gebracht stappen te zetten die zijn optreden als advocaat sterk zullen verbeteren. Het hof heeft ervoor gekozen deze stappen niet te doorkruisen en de beslissing omtrent het opleggen van een maatregel aan te houden onder een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden houden in:

1)    verweerder legt op 1 april 2019 een tussenrapportage over en uiterlijk op 1 juni 2019 een eindrapportage van de hand van mevrouw [coach verweerder] (verder: de coach) waarin zij rapporteert over de vorderingen die verweerder maakt/heeft gemaakt met betrekking tot zijn optreden als advocaat.

2)    verweerder licht het hof en de deken - via [coach verweerder], via de deken of op enigerlei andere wijze die verweerder kiest met inachtneming van zijn privacy – uiterlijk op 1 juni 2019 in over de bevindingen van de psychotherapeut.

3)    verweerder verzoekt de deken een rapport op te maken waarin deze uiteenzet hoe in zijn visie verweerder op dat moment als advocaat functioneert en legt dit rapport uiterlijk 1 juni 2019 aan het hof over.

1.3    Het hof heeft kennisgenomen van:

-    de brief van 28 maart 2019 van de gemachtigde van verweerder met bijgevoegd een tussenrapportage d.d. 28 maart 2019 van de coach;

-    het e-mailbericht van 28 mei 2019 van de deken met bijgevoegd het verslag d.d. 27 mei 2019 van de deken;

-    de brief van 29 mei 2019 van de gemachtigde van verweerder met bijgevoegd een tussenrapportage d.d. 28 mei 2019 van de coach;

-    de brief van 1 juli 2019 van de gemachtigde van verweerder met bijgevoegd een psychiatrisch rapport d.d. 28 maart 2019 van [psychiater verweerder], psychiater;

-    de brief van 7 oktober 2019 van de gemachtigde van verweerder met bijgevoegd een aanvullend verslag d.d. 3 oktober 2019 van de coach;

-    het e-mailbericht van 9 oktober 2019 van de deken met bijgevoegd een brief d.d. 24 september 2019 gericht aan verweerder.

1.4    Tijdens de openbare zitting van 18 oktober 2019 heeft het hof de mondelinge behandeling van het dekenbezwaar voortgezet. De deken en verweerder, vergezeld door zijn gemachtigde, coach en twee partners van zijn kantoor, zijn bij deze behandeling aanwezig geweest. De gemachtigde van verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en aan het hof overgelegd.

 

2    DE VERDERE BEOORDELING

2.1    Het hof heeft op 21 december 2018 een tussenbeslissing genomen, inhoudende dat de grief tegen de gegrondverklaring van onderdeel 3 van het dekenbezwaar moet worden verworpen (onderdelen 1 en 2 waren door de raad tevens gegrond verklaard maar daartegen is geen appel ingesteld). Het hof heeft vervolgens het oordeel ten aanzien van de op te leggen maatregel aangehouden, onder de hiervóór genoemde voorwaarden.

2.2    Het hof, thans deels in andere samenstelling, neemt de overwegingen in de tussenbeslissing en het daaruit voortvloeiend oordeel over. Daarmee staat vast dat alle onderdelen van het dekenbezwaar gegrond zijn verklaard. Op grond van de stukken die sinds de tussenbeslissing zijn overgelegd, alsmede de toelichting ter zitting door de deken, verweerder en zijn kantoorgenoten, overweegt het hof ten aanzien van de maatregel als volgt.

De maatregel

2.3    Vaststaat dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft beschaamd en daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft in de pers onjuiste feiten geponeerd over een procedure die hij namens zijn cliënt heeft gevoerd, daarmee onnodig grievend jegens de wederpartij gehandeld en op een ongepaste manier reclame voor zichzelf gemaakt als een advocaat die bereid is de regels van zijn beroepsgroep te overtreden ten behoeve van zijn cliënt. Dit is onprofessioneel gedrag dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit handelen, gezien in het licht van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder, rechtvaardigt op zichzelf het handhaven van de opgelegde onvoorwaardelijke schorsing van de raad. Anderzijds leidt het hof uit de in deze procedure overgelegde stukken van de coach, psychiater en de deken af, dat het inzicht van verweerder dat zijn gedrag drastisch moet veranderen alsmede het proces dat verweerder sindsdien heeft doorlopen, heeft geleid tot concrete stappen van verweerder richting de gewenste gedragsverandering voor zijn handelen als advocaat. Ter zitting van het hof heeft verweerder toegezegd het coachingstraject gedurende nog ten minste één jaar voort te zetten en heeft de coach zich daartoe bereid verklaard. Ter zitting is het hof voorts gebleken dat beide kantoorgenoten van verweerder hem in zijn streven actief en voortdurend ondersteunen. Gelet op deze recente ontwikkelingen en de (positief geformuleerde) visie van de deken daarop ziet het hof aanleiding de opgelegde maatregel te matigen in die zin dat een geheel voorwaardelijke schorsing wordt opgelegd.

Kostenveroordeling

2.4    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 750,- van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 750,- van de Staat.

2.5    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

2.6    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van 28 mei 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 18-128/DB/LI/D, voor zover daarin een (onvoorwaardelijke) schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken is opgelegd;

en in zoverre rechtdoende:

- legt aan verweerder de maatregel op van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren vanaf de datum van deze beslissing;

- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een gedraging als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet;

-  bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij een raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de voorwaarde niet heeft nageleefd;

- bekrachtigt de beslissing van 28 mei 2018 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 18-128/DB/LI/D, voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof overgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

 

Aldus gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, A.D.R.M. Boumans, A.A.H. Zegers en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 13 december 2019.