Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-11-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2020:273

Zaaknummer

20-597

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing over klacht tegen deken. Klager werd in bestuursrechtelijke procedures bijgestaan door twee advocaten van verschillende kantoren. Één van de advocaten heeft tijdig voor een zitting aangegeven door ziekte die zitting niet te kunnen doen. Niet is komen vast te staan dat voor haar twee kantoorgenoten de verplichting bestond, of anderszins afspraken daarover zijn gemaakt, dat de kantoorgenoten de zaak van hun zieke kantoorgenoot zouden overnemen. Geen (wettelijke) grondslag op grond waarvan de deken die kantoorgenoten kon verplichten om de zaak van klager over te nemen terwijl klager bovendien nog rechtsbijstand van zijn andere advocaat had. Klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2020

in de zaak 20-597/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 31 juli 2020 met kenmerk Z 1102871 HH/SD, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen (1 tot en met 7).

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is verwikkeld in (bestuursrechtelijke) procedures bij de rechtbank Limburg, locatie Maastricht (hierna verder: de rechtbank) in geschillen met de gemeente E en met de gemeente M. In deze procedures wordt klager op toevoegingsbasis bijgestaan door mr. L, destijds advocaat in Roermond, en door mr. K, advocaat in Enschede.

1.2    In november 2019 heeft een regiezitting plaatsgevonden in de rechtbank. Klager is toen bijgestaan door mr. K.

1.3    Op 20 december 2019 heeft mr. L aan klager telefonisch laten weten dat zij door langdurige ziekte klager niet zal kunnen bijstaan op de op 6 februari 2020 geplande zitting bij de rechtbank.

1.4    In zijn e-mails van 20 en 29 januari 2020 heeft klager zich bij verweerder beklaagd over het feit dat de twee kantoorgenoten van mr. L hem niet wilden bijstaan, terwijl mr. L nog altijd zijn hoofdadvocaat was.

1.5    In zijn e-mail van 30 januari 2020 heeft de deken klager laten weten dat hij vrijwel gelijktijdig rechtsbijstand heeft (gehad) van twee advocaten, mrs. L en K, en dat klager zelf na de ziekte-uitval van mr. L aan haar kantoorgenoten, en ook in eerdere correspondentie aan verweerder, had laten weten dat die kantoorgenoten de behandeling van zijn zaak/zaken niet over hoefden te nemen omdat hij al mr. K als (tweede) advocaat had. Verweerder heeft in zijn e-mail geconcludeerd dat omdat klager al een advocaat heeft, hem geen bemoeienis toekomt terzake advies, bemiddeling of aanwijzing van een advocaat.

1.6    Klager is op de zitting van 6 februari 2020 bijgestaan door mr. K.

1.7    Bij e-mail van 24 februari 2020 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.

1.8    In de beslissing van  2 maart 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken. Op 4 maart 2020 is deze beslissing door de griffie van het Hof van Discipline aan de deken gestuurd voor nader onderzoek.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    geen onderzoek in te stellen naar het handelen, dan wel het nalaten van advocaten, die hem rechtsbijstand hebben verleend, dan wel hadden moeten verlenen;

b)    zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling, omdat klager als cliënt van een advocatenkantoor in Maastricht, waaraan verweerder als advocaat was/is verbonden, moest vertrekken toen verweerder als deken aantrad.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement van de Orde van Advocaten in Limburg. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Klachtonderdeel a)

4.2    Verweerder voert als verweer tegen dit klachtonderdeel het volgende aan. Voor zover verweerder bekend, heeft klager geen klacht ingediend tegen mr. L, advocaat in zijn arrondissement, zodat geen aanleiding voor hem bestond en bestaat om onderzoek naar haar handelen of nalaten te doen. Mr. K, advocaat in een ander arrondissement, valt buiten zijn bevoegdheid als deken.

4.3    Voor zover klager verder verwijt dat de twee kantoorgenoten van mr. L na haar ziekte-uitval hebben nagelaten om hem rechtsbijstand te verlenen, stelt verweerder dat hij als deken advocaten niet kan verplichten om een zaak in behandeling te nemen. Het is aan de professionele en volledig vrije beoordeling van de twee kantoorgenoten van mr. L voorbehouden geweest om te bepalen of zij de zaken van klager wilden overnemen, hetgeen zij kennelijk om hun moverende redenen niet wilden. Aangezien klager in zijn e mail aan verweerder al had laten weten dat zijn belangen werden behartigd door mr. K, was voor hem daarin als deken ook geen rol meer weggelegd. Daarbij merkt verweerder nog op dat hij de klachten van klager wel degelijk serieus heeft genomen en heeft gedaan wat van hem als deken in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter zijn geen feiten gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat verweerder naar aanleiding van de e-mails van klager in januari 2020 had moeten ingrijpen in aanloop naar de zitting van 6 februari 2020. Mr. L heeft tijdig bij klager aangegeven dat zij die zitting niet kon doen, terwijl niet is komen vast te staan dat voor haar twee kantoorgenoten de verplichting bestond, of anderszins afspraken zijn gemaakt, dat zij de zaak van klager in de plaats van hun kantoorgenoot zouden behandelen. Anders dan klager stelt, bestaat geen (wettelijke) verplichting voor een deken om bij ziekte-uitval van een advocaat kantoorgenoten van die advocaat te verplichten om zaken van een cliënt over te nemen. Hierbij speelt ook nog mee dat een andere advocaat - mr. K – reeds als tweede advocaat bijstand aan klager verleende in diezelfde zaken en kennelijk bij de kantoorgenoten van de uitgevallen mr. L niet de vereiste (bestuursrechtelijke) expertise bestond.

4.5    Nu niet is gebleken dat verweerder zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen jegens klager geen sprake geweest. De voorzitter zal klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel b)

4.6    Verweerder voert als verweer tegen dit klachtonderdeel dat hij niet werkzaam is noch is geweest op het advocatenkantoor in Maastricht. Het advocatenkantoor waar verweerder was en is gevestigd in Roermond.

4.7    Nu de feiten die klager aan dit verwijt ten grondslag legt onjuist zijn, wordt klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond geoordeeld.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. O.P van Tricht, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2020.

 

Griffier                                                   Voorzitter

 

Verzonden d.d. 30 november 2020