Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2020:120

Zaaknummer

20-518/DB/LI

Inhoudsindicatie

Voor zover herziening is verzocht is dit verzoek niet-ontvankelijk en voor zover klagers hebben bedoeld opnieuw te klagen is de klacht niet-ontvankelijk ex art .46g lid 1 sub a Avocatenwet.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch van 8 december 2020

in de zaak 20-518/DB/LI

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

over:

 

verweerder

 

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de e-mail van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 8 juli 2020 met kenmerk K19-039, door de raad ontvangen op 8 juli 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klagers waren vennoten in de vennootschap onder firma PS, hierna: “de VOF”,  PNL was een grote opdrachtgever van de VOF. Door conflicten met PNL was een situatie ontstaan waarbij de continuïteit van de VOF in gevaar kwam.

1.2    Verweerder heeft klagers vanaf 11 augustus 2014 tot 24 juli 2015 bijgestaan. Onder begeleiding van verweerder hebben klagers onder andere met PNL afspraken gemaakt over een crediteurensanering. Eind juli 2015 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klagers beëindigd. Klagers hebben eind juli 2015 de beschikking gekregen over het dossier van verweerder.

1.3    Bij brief van 25 september 2015 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.4    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 augustus 2016. De klacht hield, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    in 2014 als advocaat van klagers aan hen bewust verkeerde informatie heeft gegeven waardoor de sanering is mislukt en het faillissement van hun VOF is uitgesproken;

2.    klagers heeft aangezet tot verduistering door hen te adviseren om de lease auto’s aan het zicht van crediteuren te onttrekken;

3.    het door PNL op zijn derdengeldrekening gestorte bedrag van € 100.000,-- voor andere doeleinden heeft aangewend dan hetgeen was afgesproken, namelijk het sluiten van een 20% akkoord met de crediteuren. Vanuit het bedrag van € 100.000,-- zijn aanzienlijke betalingen verricht aan enige schuldeisers, waaronder aan hemzelf;

4.    ten onrechte aan klagers heeft medegedeeld dat alle crediteuren akkoord gingen, terwijl in werkelijkheid 10% niet akkoord bleek;

5.    crediteuren onheus heeft bejegend met als gevolg dat het akkoord niet door ging;

6.    de belangen van PNL is gaan behartigen in plaats van de belangen van klagers;

7.    het e-mailbericht van PNL aan verweerder d.d. 7 september 2014 en het e-mailbericht van verweerder aan PNL d.d. 10 september 2014 niet ter kennis van klagers heeft gebracht.

1.4    Bij beslissing van de raad van 17 oktober 2016 (kenmerk 16-461/DB/LI) zijn de klachtonderdelen 3, 4 en 7 gegrond en de klachtonderdelen 1, 2, 5 en 6 ongegrond verklaard. Ter zake de gegrond bevonden klachtonderdelen is aan verweerder een berisping opgelegd. Zowel klagers als verweerder hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Bij beslissing d.d. 10 april 2017 (kenmerk 160283) heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad bekrachtigd.

1.5    Bij e-mail d.d. 11 oktober 2019 hebben klagers de deken verzocht om “revisie dan wel herbehandeling” van de in 2015 tegen verweerder ingediende klacht. 

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

1. Verweerder heeft niets in het belang van klagers gedaan;

2. Verweerder heeft enkel de belangen van PNL gediend.

Toelichting

Klagers wensen nieuwe feiten en omstandigheden onder de aandacht van de raad te brengen, die niet eerder aan de orde zijn gesteld en die een zodanig kwalijk licht doen schijnen op het handelen c.q. nalaten van verweerder dat dit een herziening van de eerdere klachtprocedure dan wel een nieuwe klachtprocedure rechtvaardigt.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    Klagers verzoeken om een herziening van de eerdere klachtprocedure dan wel een nieuwe klachtprocedure.

4.2    Voor zover klagers verzoeken om herziening van de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 10 april 2017 (kenmerk 160283) overweegt de voorzitter dat een herzieningsverzoek moet worden ingediend bij de rechter, die de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht heeft gedaan. Klagers kunnen dan ook niet bij de raad om herziening vragen van een uitspraak van het Hof van Discipline en zullen reeds hierom in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.3    Voor zover klagers verzoeken om herziening van de beslissing van de raad van 17 oktober 2016 (kenmerk 16-461/DB/LI) overweegt de voorzitter dat de Advocatenwet niet voorziet in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Bij uitzondering kan hierover anders worden geoordeeld, doch uitsluitend indien en voor zover mocht blijken dat bij de behandeling van het hoger beroep geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Deze mogelijkheid is echter alleen geopend voor advocaten ten aanzien van wie een klacht gegrond is verklaard. Omdat verzoekers geen advocaat zijn ten aanzien van wie een klacht gegrond is verklaard, zullen zij in hun herzieningsverzoek, voor zover dat ziet op de beslissing van de raad, niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4    Voor zover klagers met hun brieven d.d. 11 oktober 2019 (klachtbrief) en 27 januari 2020 (repliek) hebben beoogd een nieuwe klacht tegen verweerder in te dienen, overweegt de voorzitter als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.5    De klacht heeft betrekking op verweerders bijstand die eind juli 2015 is geëindigd. Als onweersproken staat vast dat klagers eind juli 2015 het volledige dossier van verweerder tot hun beschikking hebben gekregen. Klagers hebben zich bij brief d.d. 11 oktober 2019 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht op grond van artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Dat klagers niet eerder bij de deken een klacht konden indienen acht de voorzitter niet aannemelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het verzoek tot herziening;

-    voor zover klagers hebben beoogt een nieuwe klacht in te dienen tegen verweerder, deze klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr.  S.H.L. Baggel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr.  T.H.G. Huber - van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2020.

 

Griffier                 Voorzitter