Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:285

Zaaknummer

20-840/A/A

Zaaknummer

20-841/A/A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerders voeren primair aan dat klager niet-ontvankelijk is vanwege het ne bis in idem-beginsel. Er zijn nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten/gedragingen gesteld, waardoor de voorzitter de klacht wel ontvankelijk acht. Dat verweerders klachtwaardig hebben gehandeld kan niet worden vastgesteld. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 14 december 2020

in de zaken 20-840/A/A en 20-841/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 4 november 2020 met de kenmerken 2019-1022323/EJH/AvO en 2019-1022326/EJH/AvO, door de raad ontvangen op 4 november 2020, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager is sinds 2015 verwikkeld in diverse procedures met zijn ex-echtgenote. Verweerders staan de ex-echtgenote daarin bij.

1.2    Op 28 mei 2015 heeft klager aangifte gedaan tegen zijn ex-echtgenote van mishandeling van de kinderen van partijen.

1.3    In mei 2015 heeft klager zijn ex-echtgenote in kort geding gedagvaard en wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen gevorderd. Op 18 juni 2015 vond de mondelinge behandeling van het kort geding plaats, waarbij verweerders aanwezig waren. Bij vonnis van 24 juni 2015 heeft de voorzieningenrechter de vordering van klager afgewezen. 

1.4    Klager heeft eerder, op 18 mei 2018, bij de deken een klacht ingediend over verweerders. Deze klacht hield, zakelijk weergegeven, in dat verweerders in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat zij in diverse procedures (voor de rechtbank, het gerechtshof en de Raad voor Rechtsbijstand) vanaf 2015 feiten hebben geponeerd waarvan zij wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat die onjuist waren.

1.5    Bij beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 1 maart 2019 is de eerdere klacht van klager over verweerders kennelijk ongegrond verklaard (19-036/A/A en 19-037/A/A) Tegen die beslissing is verzet ingesteld. Bij beslissing van de raad van 8 juli 2019 is het verzet ongegrond verklaard.

1.6    In 2018 heeft klager een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank, welk verzoek bij beschikking van 12 september 2018 is afgewezen. Klager heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Op 5 september 2019 heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Op 29 oktober 2019 heeft het gerechtshof arrest gewezen, waarbij de beschikking van de rechtbank is vernietigd en het voorlopig getuigenverhoor is toegewezen. In dat arrest staat, voor zover relevant, het volgende:

“Ter zitting heeft [verweerder sub 1] nog aangevoerd dat zijn cliënte zelf gefotoshopte foto’s van [kind] heeft overgelegd in genoemde kort geding procedure, om te laten zien hoe makkelijk het is om foto’s te fotoshoppen. Een neef van [ex-echtgenote], de heer (…) voornoemd, zou het fotoshoppen hebben gedaan door een oog van [kind] blauw te maken en een lip van [kind] dikker. Later tijdens de zitting heeft [verweerder sub 1] gezegd dat het wellicht ging om andere foto’s dan de als productie 11 en 12 door [ex-echtgenote] (in de procedure bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (…)) ingediende foto’s (thans productie 4 bij inleidend verzoekschrift). [Klager] heeft op zijn beurt betwist dat er in genoemde kort geding procedure nog andere foto’s van [kind] door [ex-echtgenote] zijn ingediend. Het hof heeft zich verbaasd over de (beweerdelijke) strategie van [ex-echtgenote] om te fotoshoppen teneinde aan te tonen dat een ander heeft gefotoshopt en vindt het van belang dat er duidelijkheid komt over de vraag of er foto’s van [kind] zijn gefotoshopt en in welke procedure die al dan niet zijn gebruikt. [Klager] heeft reeds de door hemzelf op 22 mei 2015 gemaakte foto’s van [kind] door een forensisch deskundige laten onderzoeken op authenticiteit, en verzoekt nu onder meer om duidelijkheid over de door [ex-echtgenote] ingediende foto’s van [kind] zoals genomen op haar bruiloft van 23 mei 2015: zijn deze foto’s bewerkt teneinde een geweldsincident te verbloemen?”

1.7    Op 18 oktober 2019 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerders.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders het volgende.

a)    Verweerders hebben gehandeld in strijd met de regel dat een advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid wist of kon weten;

b)    Verweerders hebben inbreuk gemaakt op de regel dat een advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel;

c)    Verweerders hebben zich niet gehouden aan de regel dat een advocaat zich moet onthouden van het gebruiken van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of de wederpartij onevenredig nadeel toebrengen zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor de cliënt strekken.

3    VERWEER

3.1    Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Klachtonderdelen a), b) en c)

4.1    De klachtonderdelen a), b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2    Klager verwijt verweerders dat zij hebben gehandeld in strijd met de regel dat een advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid wist of kon weten. Voorts verwijt klager verweerders dat zij inbreuk hebben gemaakt op de regel dat een advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Tot slot verwijt klager verweerders dat zij zich niet hebben gehouden aan de regel dat een advocaat zich moet onthouden van het gebruiken van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of de wederpartij onevenredig nadeel toebrengen zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel voor de cliënt strekken. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder sub 1 tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep voor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (zie hiervoor onder punt 1.6) heeft verklaard dat hij en verweerder sub 2 namens hun cliënte bewerkte foto’s hebben ingediend bij de Voorzieningenrechter zonder daarbij te vermelden dat het bewerkte foto’s betrof. Tijdens de procedure bij de Voorzieningenrechter stelden verweerders juist dat klager degene was die zich bediende van bewerkte foto’s. Het betreft een nieuwe klacht aangezien het om informatie gaat die pas op 5 september 2019 naar voren is gekomen, aldus steeds klager. 

4.3    Verweerders voeren primair aan dat de klacht niet-ontvankelijk is vanwege het ne bis in idem-beginsel. Klager heeft aan de onderhavige klacht hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd als aan zijn eerdere klacht waarover de raad zich bij beslissing van 8 juli 2019 heeft uitgesproken (zie hiervoor onder punt 1.5). Anders dan in de vorige klachtprocedure heeft klager nu aangevoerd dat verweerder sub 1 op 5 september 2019 ter zitting van het hof Arnhem-Leeuwarden zou hebben erkend dat hij zich op de zitting voorlopige voorziening van 18 juni 2015 heeft bediend van bewerkte foto’s. Dat doet echter niet af aan dat het hier gaat om hetzelfde feitencomplex. Subsidiair voert verweerder sub 1 aan dat op de zitting van 18 juni 2015 bij de Voorzieningenrechter wel degelijk melding is gemaakt van bewerkte foto’s. Verweerder sub 1 heeft tijdens de zitting van 18 juni 2015 namens zijn cliënte een bewerkte foto laten zien om aan te tonen hoe eenvoudig het is om foto’s te “shoppen”. De als producties 11 en 12 in het kort geding overgelegde foto’s waren niet bewerkt, dat is uit forensisch beeldonderzoek gebleken. Verweerder sub 2 voert aan dat hij niet betrokken was bij de procedure voor het hof Arnhem-Leeuwarden. Ook verwijst verweerder sub 2 naar de voorzittersbeslissing van 8 juli 2019, waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder sub 2 enige inhoudelijke bemoeienis heeft gehad met de civiele procedures in eerste aanleg. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake geweest, aldus steeds verweerders.

4.4    De voorzitter zal eerst dienen te onderzoeken of de klacht van klager ontvankelijk is. Ingevolge artikel 47b Advocatenwet kan niemand andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Bij beslissing van 1 maart 2019 (zaaknummers 19-036/A/A en 19-037/A/A) heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad een klacht van klager tegen verweerders kennelijk ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte verzet is bij beslissing van de raad van 8 juli 2019 ongegrond verklaard. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open. De thans te beoordelen klacht bevat in de kern dezelfde verwijten aan verweerders als de klacht waarop de vermelde, onherroepelijke beslissing van de raad ziet. Er zijn evenwel nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten of nieuwe tuchtrechtelijk relevante gedragingen gesteld, betreffende hetgeen verweerder sub 1 zou hebben verklaard tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 5 september 2019. Om die reden acht de voorzitter de onderhavige klacht wel ontvankelijk. De voorzitter zal hierna inhoudelijk op de klacht ingaan.

4.5    Tegenover de klacht van klager, die er in de kern op neerkomt dat verweerders heimelijk bewerkte foto’s hebben overgelegd in de procedure in eerste aanleg, staat de ontkenning daarvan door verweerders. Verweerder sub 1 betwist immers dat de als producties 11 en 12 in het kort geding overgelegde foto’s bewerkt waren. Verweerder sub 1 erkent dat er tijdens de zitting van 18 juni 2015 een bewerkte foto aan de Voorzieningenrechter is getoond, maar stelt dat hij daarbij ook uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het om een bewerkte foto ging en dat hij die slechts heeft laten zien om aan te tonen hoe eenvoudig het is om een foto te “shoppen”. Verweerder sub 2 stelt geen inhoudelijke bemoeienis te hebben gehad met de civiele procedure in eerste aanleg. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerders maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om de klacht aannemelijk te maken. De klachtonderdelen a) t/m c) zijn daarom kennelijk ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 december 2020.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 14 december 2020 

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.