Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2020:260

Zaaknummer

190202

Inhoudsindicatie

Appelverbod. Klacht tegen een voorzittersbeslissing van de raad is niet-ontvankelijk.

Uitspraak

BESLISSING                                               

van 4 december 2020

in de zaak 190202

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klagers

tegen:

de deken

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam van 17 juni 2019 (zaaknummer 18-996/A/A). Hierin is het verzet van klagers tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van 7 februari 2019 ongegrond verklaard. In die voorzittersbeslissing is de klacht van klagers tegen de deken kennelijk ongegrond verklaard.

De beslissingen van de raad en de plaatsvervangend voorzitter van de raad zijn gepubliceerd op tuchtrecht.nl onder resp. ECLI:NL:TADRAMS:2019:123 en ECLI:NL:TADRAMS:2019:33.

 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van klagers tegen de verzetsbeslissing is op 5 juli 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van de deken van 21 augustus 2020;

-    de e-mail van de deken van 4 september 2019, waarin hij aangeeft niet naar de (aanvankelijk op 18 november 2019 geplande) zitting te komen;

-    de e-mail van de opvolgend deken van 25 mei 2020, waarin zij aangeeft niet naar de zitting te komen;

-    diverse e-mailberichten van klagers van 16 oktober 2019, 6 januari 2020, 13 januari 2020, 9 februari 2020, 10 mei 2020, 13 juni 2020, 23 juni 2020, 10 juli 2020, 12 juli 2020, 30 augustus 2020 en 14 september 2020.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 28 september 2020. Daar verschenen klagers, die hebben gepleit aan de hand van aantekeningen, waarvan een kopie aan het hof is verstrekt. Als griffier was aanwezig mr. L.E. Verwey.

 

3    DE BEOORDELING

3.1    Uit artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet volgt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de raad van discipline, waarin een verzet tegen een voorzittersbeslissing niet-ontvankelijk of ongegrond is verklaard. Deze onmogelijkheid in hoger beroep te komen wordt het appelverbod genoemd.

3.2    Er kan een uitzondering op deze regel worden gemaakt als de procedure bij de raad geen eerlijk proces betrof, doordat bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Dan kan het appelverbod worden doorbroken. Klachten over de motivering van de beslissing van de raad leveren geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Klagers stellen dat sprake is van een schending van een of meer fundamentele rechtsbeginselen.

3.3    Klagers voeren in hun beroep ten eerste aan dat twee leden van de onderhavige kamer van het hof van discipline niet bevoegd zijn, te weten een advocaat-lid en een kroonlid dat voorheen advocaat-lid was, welke twee leden langer dan vijf jaar geleden zijn benoemd. Volgens klagers is herbenoeming van advocaat-leden niet mogelijk op grond van de Advocatenwet, zodat advocaat-leden maximaal voor de duur van vijf jaar verbonden kunnen zijn aan het hof. Klagers voeren daarnaast in hun beroepschrift aan dat de voorzittersbeslissing en de verzetsbeslissing van de raad onbegrijpelijk dan wel onvoldoende zijn gemotiveerd. Volgens klagers blijkt hieruit dat de voorzitter en de raad niet serieus hebben gekeken naar de door klagers ingediende klacht over de deken, die volgens klagers hun klacht over de advocaat van hun wederpartij niet goed heeft onderzocht.     

3.4    Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat de Advocatenwet de mogelijkheid tot herbenoeming van advocaat-leden dan wel benoeming van een advocaat-lid dat voorheen kroonlid was niet expliciet noemt, niet meebrengt dat die mogelijkheid in het advocatentuchtrecht niet bestaat. Op grond van voornoemde wet wordt de mogelijkheid hiertoe niet uitgesloten.

3.5    Het hof stelt verder vast dat hetgeen klagers overigens hebben aangevoerd betrekking heeft op de klacht zelf, dan wel op andere beginselen dan de fundamentele rechtsbeginselen, en derhalve niet relevant is voor de beoordeling van de vraag of bij de behandeling van het verzet door de raad een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden. Het hof merkt ten overvloede op dat in het geval bij de beoordeling van een verzet op een voorzittersbeslissing wordt geconcludeerd tot bekrachtiging, zoals in de onderhavige zaak het geval is geweest, kan worden volstaan met een verkorte motivering.

3.6    Zoals blijkt uit het hiervoor in rechtsoverweging 3.2 weergegeven toetsingskader, leveren klachten over de motivering van de beslissing(en) van de raad geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van een schending van een fundamenteel rechtsbeginsel door de raad, wordt het appelverbod van artikel 46h lid 7 Advocatenwet niet doorbroken. Dit betekent dat de Advocatenwet aan klagers niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad. Het hoger beroep faalt.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het hoger beroep van klagers tegen de beslissing van 17 juni 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-996/A/A, niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. V. Wolting, R. Verkijk, J.A. Schaap en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2020.       

 

        griffier                             voorzitter           

 

De beslissing is verzonden op 4 december 2020.