Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-12-2020

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2020:288

Zaaknummer

20-486/A/A

Inhoudsindicatie

Ongegrond verzet

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 december 2020

in de zaak 20-486/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 augustus 2020 op de klacht van:

klagers

gemachtigde: mr. A.J.M. van der Heijde

over:

verweerder

gemachtigde: mr. A.E. Goossens

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 19 juni 2018 heeft de gemachtigde van klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 25 juni 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2018-666528 van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 10 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op 10 augustus 2020 verzonden aan partijen.

1.4    Op 9 september 2020 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op diezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 23 november 2020. Daarbij waren klager 3, de gemachtigde van klagers en verweerder en zijn gemachtigde aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    De vervaltermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet vangt pas aan op de datum van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant (5 oktober 2016). Die datum is als het moment aan te merken waarop klagers definitief kennis hebben genomen van het handelen en nalaten van verweerder waarop de klacht betrekking heeft. Door op 18 juni 2018 een klacht over verweerder in te dienen, hebben klagers de termijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet overschreden.

2.3    Voor zover de raad van oordeel is dat de klacht wel buiten de in artikel 46g lid 1 Advocatenwet genoemde termijn is ingediend, is sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, te weten het niet en/of onnodig en langdurig tijdsverloop van de interne kantoorklachtenbehandeling.

2.4    De voorzitter heeft klachtonderdeel d) ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Klagers hebben in 2017 meerdere keren contact gehad met verweerder waarbij verweerder klagers niet ten dienste is geweest voor wat betreft de kantoorklachtenbehandeling. Verweerder kan zich niet verschuilen achter het feit dat hij het kantoor begin 2017 heeft verlaten.

2.5    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komen klagers in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De raad is van oordeel dat de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Zij heeft de klacht dus terecht en op juiste gronden deels niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij dat, anders dan klagers kennelijk veronderstellen, de vraag of een klacht tijdig is ingediend niet afhangt van het moment waarop in rechte is komen vast te staan dat wat de klager heeft geconstateerd over het handelen of nalaten van de advocaat juist is (vgl. HvD 170189). De termijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet is dan ook niet aangevangen op 5 oktober 2016. De raad overweegt verder dat klachtonderdelen a) tot en met c) met toepassing van artikel 46g Advocatenwet niet-ontvankelijk zijn verklaard. Anders dan de gemachtigde van klagers heeft aangevoerd, zijn de Gedragsregels, de Verordening op de advocatuur en het Burgerlijk Wetboek daarom niet aan de orde.

4.3    Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. P. van Lingen en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2020.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op 21 december 2020

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.